27.7  Gemengde opgaven >
1

Het volgende stuk stond in de NRC van 30 juni 2007.
In 2004 publiceerde de wiskundige Wojciech Slomczynski en natuurkundige Karol Zyczkowski een artikel op de wiskundigen-website arXiv.org. Daarin betogen ze dat het huidige stemsysteem van de EU niet eerlijk is. Het moet anders. Als land A twee keer zoveel inwoners heeft als land B, moet de bevolking van land A niet twee keer zoveel invloed hebben bij nationale verkiezingen, maar slechts wortel (2) keer zoveel. Bij een n keer grotere bevolking, wordt de invloed een factor wortel (n).

Neem aan: een land heeft 10 miljoen inwoners en 100 afgevaardigden.

a

Hoeveel afgevaardigden moet een land van 30 miljoen volgens Slomczynski en Zyczkowski hebben? En een land van 2  miljoen inwoners?

b

Hoeveel afgevaardigden moet een land van n miljoen inwoners hebben volgens Slomczynski en Zyczkowski?

2

De driehoek heeft twee zijden van 2 6 en een zijde van 4 2 .

Bereken de oppervlakte van de driehoek exact.
Vereenvoudig je antwoord.

3

De oplossingen van ( 2 x ) 2 = 10 kun je op twee manieren vinden. We zetten ze naast elkaar.

Eerste manier

Tweede manier

4 x 2 = 10

2 x = 10 of 2 x = 10

x 2 = 2 1 2

x = 1 2 10 of x = 1 2 10

x = 2 1 2 of x = 2 1 2

a

Laat zien dat de antwoorden bij beide manieren gelijk zijn, dus dat 2 1 2 = 1 2 10 .

b

Los de volgende vergelijkingen op twee manieren op en laat zien dat ze bij beide manieren gelijk zijn.

( 3 x ) 2 = 12

( 3 x ) 2 = 11

( 3 x ) 2 = 12

( 3 x ) 2 = 16

( x 2 ) 2 = 1 4

( x 2 ) 2 = 8

4
5

Als een auto plotseling uit alle macht moet remmen (een noodstop maakt), legt hij nog een aantal meters af. Dat aantal meters noemen we r . Er is een verband tussen r en de snelheid van de auto v (in km/u).
Een vuistregel is: v = 11,5 r .

Een auto heeft een noodstop gemaakt. De politie meet de remweg op: r = 25,6 meter.
a

Bereken met bovenstaande vuistregel de snelheid waarmee de auto reed in één decimaal.

b

Wat is volgens de vuistregel de remweg van een auto die met een snelheid van 100 km/u rijdt?

4s
5s

De lengte van een ribbe van een kubus noemen we r en de totale oppervlakte O .

a

Laat zien dat O = 24 als r = 2 .

b

Geef een formule voor het verband tussen O en r .

c

Bereken r exact als O = 11 .
Vereenvoudig je antwoord.

d

Herleid de formule die je in onderdeel b gevonden hebt tot r = 1 6 6 O .

6

Door twee rechthoeken met hoogte 2 aan elkaar te leggen, krijg je een nieuwe rechthoek. De oppervlakte van de nieuwe rechthoek is 2 ( 2 2 + 6 ) .

a

Schrijf de oppervlakte zonder haakjes, zo eenvoudig mogelijk.

b

Bereken de omtrek. Vereenvoudig je antwoord zoveel mogelijk.

7

Schrijf zonder haakjes, zo eenvoudig mogelijk.

3 ( 2 3 6 )

2 3 ( 2 6 3 )

1 2 ( 2 2 6 )

1 1 2 ( 2 + 6 )

8

De L-figuur en de rechthoek zijn uit dezelfde twee stukken opgebouwd en hebben dus gelijke oppervlakte.

a

Wat zijn de afmetingen van de rechthoek?

b

Bereken de oppervlakte van de L-figuur als verschil van twee vierkanten.

c

Bereken de oppervlakte van de rechthoek door zijn lengte en breedte te vermenigvuldigen.

9

De oppervlakte van het vierkant is ( 2 + 3 ) 2 . Het vierkant is verdeeld in vier stukken.

a

Geef van elk van deze stukken de oppervlakte.

b

Schrijf ( 2 + 3 ) 2 zonder haakjes en zo eenvoudig mogelijk.

10
a

In de vorige opgaven zijn bekende rekenregels herhaald over het wegwerken van haakjes, nu met wortels. Schrijf de algemene regels nog eens op:

k ( a + b )

k ( a b )

( a + b ) 2

( a b ) 2

( a + b ) ( a b )

( a + b ) ( c + d )

b

Schrijf zonder haakjes en zo eenvoudig mogelijk.

( 3 + 1 ) 2

( 3 1 ) 2

( 3 + 2 ) 2

( 3 2 ) 2

3 ( 3 1 )

3 ( 3 2 )

( 3 + 1 ) ( 3 1 )

( 6 + 3 ) ( 2 1 )