aanzicht

Van driehoek A C H in kubus A B C D . E F G H met ribben van lengte 2 kun je verschillende aanzichten tekenen.

In de kijkrichting A C
Denk je een vlak achter de kubus dat loodrecht staat op A C , dus evenwijdig aan D B F H .
Trek denkbeeldig een lijn vanuit A evenwijdig aan A C , totdat die dat vlak ontmoet; op die plek zie je A .
Trek denkbeeldig een lijn vanuit H evenwijdig aan A C , totdat die het vlak ontmoet; op die plek zie je H . Enzovoort.

In de kijkrichting A D
Denk je nu een vlak loodrecht op A D , bijvoorbeeld D C G H . Trek denkbeeldig een lijn vanuit A totdat die het vlak ontmoet, op die plek zie je A . Enzovoort.

gelijkvormigheid (herhaling)

Twee figuren zijn gelijkvormig als de ene figuur een uitvergroting is van de andere. De vorm van de figuren is dus precies hetzelfde; alleen de schaal waarop ze getekend zijn, is verschillend.
Twee gelijkvormige figuren hebben dezelfde hoeken.
Als van twee gelijkvormige figuren twee afmetingen (bijvoorbeeld de hoogten) zich verhouden als 2 : 3 , dan verhouden zich alle afmetingen als 2 : 3 . De gelijkvormigheidsfactor is dan 1 1 2 (of 2 3 ).
Als van twee driehoeken alle overeenkomstige zijden zich verhouden als 2 : 3 , dan zijn de driehoeken gelijkvormig.
Als twee driehoeken dezelfde hoeken hebben, dan zijn ze gelijkvormig. In het bijzonder in de tekeningen hieronder: als P Q evenwijdig is aan A B , dan zijn de driehoeken A B C en P Q C gelijkvormig.

doorsnede

Twee vlakken (die niet parallel zijn) snijden elkaar volgens een rechte lijn.

Met vlak A B H bedoelen we niet alleen driehoek A B H , maar alle punten van het platte vlak waar driehoek A B H in ligt.
Zo is de doorsnede van vlak A B H met de kubus in de tekening hieronder niet alleen driehoek A B H , maar rechthoek A B G H .

schaduw

In de hoek van de kamer brandt een lamp L . Vanuit een punt P op de ene wand is een draad gespannen naar een punt Q op de andere wand. De schaduw van draad P Q op de vloer vind je door de snijlijn van vlak P Q L met de vloer te bepalen.