Tekeningen
1

Getekend zijn het voor- en het bovenaanzicht van een huis op schaal 1 : 100 . In beide aanzichten zie je de schoorsteen en de dakkapel. De dakkapel heeft een plat (horizontaal) dak. Met de strepen is aangegeven waar dakpannen liggen.

Je kunt niet weten waar de ramen in de zijgevel zitten, maar je weet wel de vorm van de zijgevel en je weet precies waar de dakkapel en de schoorsteen geplaatst moeten worden.

Teken op het werkblad een rechter zijgevel (dat is een zijaanzicht van rechts) op dezelfde schaal.

Op de bouwtekening van een woning tekent de architect de vier gevels; dat zijn aanzichten. Het bovenaanzicht is meestal niet zo interessant. Wel tekent de architect het “onderaanzicht”: dat is de plattegrond.

2

Getekend zijn het vooraanzicht en het zijaanzicht van:

  • een stoel,



  • een ronde beker en



  • een ANWB-paddestoel.

Teken er op het werkblad het bovenaanzicht bij.
De stoel heeft een dichte zitting.

Kubusjes stapelen
3

Op een vierkant veld van 3 bij 3 staan vijf kubusjes van 1 bij 1. Er zijn twee torentjes van 2 hoog en er is nog één los kubusje. Daarnaast staat een bovenaanzicht. De getallen geven aan hoeveel kubusjes er op elkaar staan.

a

Teken het bijbehorende vooraanzicht en zijaanzicht van rechts op roosterpapier in je schrift.

Op het vierkante veld van 3 bij 3 zijn nu meer kubusjes opgestapeld. Getekend staat het voor- en het zijaanzicht van de stapeling.

b

Teken een mogelijk bovenaanzicht.

c

Hoeveel kubusjes zijn er minstens gebruikt om het gegeven voor- en zijaanzicht te krijgen?
En hoeveel zijn er hoogstens gebruikt?

4

Op het vierkant veld van 3 bij 3 staan nu enkele kubusjes. Het voor- en het zijaanzicht zijn hetzelfde.

Hoeveel kubusjes kunnen er staan? Op welke posities? Hoeveel mogelijkheden zijn er in totaal?

5
6

De drie ruimtelijke figuren zijn opgebouwd uit vier kubussen met ribbe 1 cm. We bekijken de figuren van drie kanten: van boven, van voren en van rechts.

Van de eerste figuur zijn het voor-, zij- en bovenaanzicht getekend:

a

Teken op ware grootte de drie aanzichten van de tweede figuur.

b

Ook van de derde figuur.

5s
6s

Een 2×2×2-kubus bestaat uit acht kubusjes. Vier zijn er doorzichtig, en vier ondoorzichtig.

a

Is het mogelijk dat je in geen van de drie kijkrichtingen door de kubus heen kunt kijken?

Een 3×3×3-kubus bestaat uit zevenentwintig kubusjes. De meeste kubusjes zijn doorzichtig.

b

Hoeveel moeten er minstens ondoorzichtig zijn, als je in geen van de drie richtingen door de kubus heen kunt kijken?

Aanzichten van wiskundige figuren
7

Als je een kubus recht van voren en recht van boven bekijkt, zie je beide keren een vierkant.

Teken het voor- en bovenaanzicht van:

a

een cilinder met hoogte 3 cm en diameter 3 cm.

b

een regelmatige vierzijdige piramide met hoogte 3 cm en zijden van het grondvlak 3 cm.

c

een bol met diameter 3 cm.

d

een kegel met hoogte 3 cm en diameter grondcirkel 3 cm.

e

een torus met buitendiameter 3 cm en binnendiameter 1 cm. Een torus is een rond gebogen “cilinder”. Denk maar aan een binnenband, of aan een ronde leverworst, of aan een hoepel.

8

Er staat een stok in de kamer. De voet van de stok staat op de grond: 4 dm van de achterwand en 3 dm van de linkerwand. De stok steunt tegen de linkerwand: 5 dm boven de grond en 3 dm voor de achterwand.

a

Teken het vooraanzicht van de stok (dat is als je kijkrichting loodrecht op de achterwand is).

b

Teken het zijaanzicht van de stok (dat is als je kijkrichting loodrecht op de linkerwand is).

c

Teken het bovenaanzicht van de stok (dat is als je kijkrichting loodrecht op de vloer is).

d

Hoe lang is elk van de drie aanzichten van de stok?

e

Hoe lang is de stok?

In een aanzicht zie je geen "diepte". Ook wordt er geen rekening gehouden met perspectief. Je ziet een silhouet van de ruimtelijke figuur: je ziet de figuur dus "in het plat".

9

Op het voorvlak en het rechter zijvlak van een kubus is een diagonaal getekend. Deze diagonalen zijn verdeeld in zes even lange stukken. Tussen de verdeelpunten zijn vijf lijnstukken getekend. We bekijken de (doorzichtige) kubus van boven, van voren en van rechts; de kijkrichtingen staan loodrecht op de grensvlakken. In het bovenaanzicht zijn de verdeelpunten al aangegeven.

a

Teken op het werkblad in de drie aanzichten de vijf verbindingslijnstukken.

b

Zijn de verbindingslijnstukken in werkelijkheid evenwijdig? Uit welk aanzicht blijkt dat?

c

In welk van de drie aanzichten zie je de verbindingslijnstukken op ware grootte?

Stel dat de ribben van de kubus lengte 6 hebben.

d

Wat zijn dan de lengtes van de vijf verbindingslijnstukken?

10

In het linker plaatje zie je hoe een ribbenkruiper over zes randen van zijn wereld dwaalt, op zoek naar het eindpunt.

a

Teken de route in het vooraanzicht, het zijaanzicht van rechts en het bovenaanzicht van de kubus.

In het rechter plaatje zie je hoe een rusteloze ruimtevogel in zijn glazen kooi vliegt, op zoek naar de uitgang.
Twee stippen liggen halverwege verticale ribben; vier stippen liggen op een kwart van een hoekpunt op een horizontale ribbe.

b

Teken de route in het vooraanzicht, het zijaanzicht van rechts en het bovenaanzicht van de kubus.

Aanzichten krijg je met zonlicht: vang de schaduw van het object op een vlak dat loodrecht op de zonnestralen staat. De zonnestralen zijn de “projectielijnen”; die zijn evenwijdig.

Aanzichten krijg je ook door het object van grote afstand te bekijken, met één oog dicht. Wat je dan ziet is niet precies een aanzicht, want al is de afstand nog zo groot, de kijklijnen zijn nooit helemaal evenwijdig. Feitelijk zie je dus een perspectiefplaatje van het object. Maar als de afstand groot genoeg is, maakt dat niet zo veel uit.

In andere kijkrichtingen
11
12

Midden op een groot plein staat een ronde toren. In het linker plaatje is daarvan een bovenaanzicht getekend. Je loopt in een kring om de toren. Je ziet de toren overal even breed.
Midden op een groot plein staat een vierkante toren. In het rechter plaatje zie je daarvan een bovenaanzicht. Je loopt in een kring om de toren. Je ziet de toren niet overal even breed.
Geef op het werkblad de posities waar je de vierkante toren het smalst ziet aan met de letter S . En waar je hem het breedst ziet met de letter B .

11s
12s

Midden op een groot plein staat een toren waarvan de plattegrond een ellips is. In het linker plaatje zie je daarvan een bovenaanzicht. Je loopt in een kring om de toren. Je ziet de toren niet overal even breed.
Midden op een groot plein staat een toren waarvan de plattegrond een rechthoek is. In het rechter plaatje zie je daarvan een bovenaanzicht. Je loopt in een kring om de toren. Je ziet de toren niet overal even breed.
Geef op het werkblad de posities waar je de torens het smalst ziet aan met de letter S . En waar je ze het breedst ziet met de letter B .

13

Kubus A B C D . E F G H heeft ribbe 4 cm. We bekijken de kubus nu eens vanuit een andere richting: we draaien de kubus over 45 ° , zodat de ribbe B F naar ons toegekeerd is. Ofwel: de kijkrichting is B D , en die staat loodrecht op diagonaalvlak A C G E .

a

Teken het aanzicht dat je dan krijgt. Denk aan de juiste verhouding!

Diagonaalvlak A C G E zie je op ware grootte. De ribben A B , B C , E F en F G zijn in dit aanzicht verkort getekend, dat wil zeggen korter dan ze in werkelijkheid zijn.

b

Hoe lang zijn de ribben A B , B C , E F en F G in het aanzicht?

c

In welke richting moet je de kubus bekijken om een regelmatige zeshoek als aanzicht te krijgen?

14

Op tafel staat een regelmatig driezijdig prisma. De vierkante zijvlakken zijn 3 bij 3 cm.
We bekijken het prisma recht van voren en haaks daarop van rechts, zoals is aangegeven in het bovenaanzicht.

a

Teken de aanzichten in deze kijkrichtingen.
Zorg voor correcte afmetingen.

b

Welke ribben zie je in het zijaanzicht op ware grootte en welke ribben zie je als punt?

15

In een doorzichtige kubus met ribbe 2 cm zit een regelmatig viervlak.

a

Hoe lang zijn de ribben van het viervlak?

Getekend zijn de aanzichten van de kubus met kijkrichtingen B A , B D , A C en F D .

b

Kleur in elk van de aanzichten het viervlak. Stippel de ribben aan de achterkant (die zie je niet).

c

Hoeveel ribben van het viervlak zijn in het aanzicht bij kijkrichting B A verkort getekend?

d

Welke ribbe is in het aanzicht bij kijkrichting B D als een punt getekend?
En welke op ware grootte?

16

Van een droogmolen zijn de afmetingen in meters gegeven.

Teken het bovenaanzicht en een vooraanzicht met schaal 1 : 100 .

17

Getekend staan de spitsen van twee kerktorens.

Teken van beide het bovenaanzicht.