22.7  Extra opgaven
1

Teken een lijn k , met daarop een punt P zoals je hier ziet.

a

Teken de punten die 2 cm van lijn k af liggen.

b

Teken de punten die 3 cm van punt P af liggen.

c

Kleur de verzameling punten die hoogstens 2 cm van k afliggen en minstens 3 cm van P afliggen.

2

V is de verzameling getallen x , waarvoor: 2 x < 5 .
W is de verzameling getallen x , waarvoor x tot V behoort.
Teken zes keer een getallenlijn van ‐8 t/m 8, recht onder elkaar.

a

Teken V op de eerste getallenlijn.
Teken W op de tweede getallenlijn.

b

Teken op de derde t/m zesde getallenlijn de verzameling getallen x waarvoor geldt:

  • x behoort tot V en x behoort tot W ,

  • x behoort tot V en x behoort niet tot W ,

  • x behoort niet tot V en x behoort tot W ,

  • x behoort niet tot V en x behoort niet tot W .

c

Beschrijf elk van de verzamelingen uit onderdeel b zo eenvoudig mogelijk met behulp van de variabele x .

3

In een klas van vijfentwintig leerlingen is het aantal met een eigen tv op de kamer twee keer zo groot als het aantal met een eigen computer. Vijf leerlingen hebben het allebei, drie leerlingen hebben geen van beide.
Noem het aantal leerlingen met een eigen computer x .

a

Maak een diagram en schrijf in de verschillende gebieden het juiste aantal leerlingen, uitgedrukt in x .

b

Hoeveel leerlingen hebben een tv op hun kamer?

4

Los op; teken steeds een plaatje op een getallenlijn.

a

4 x + 2 > x 4

b

x 2 9

c

4 x 2 < 0

d

2 x > 4

e

2 x > 4

f

2 ( x + 1 ) 4

5

Teken voor alle vier de onderdelen een apart assenstelsel en kleur daarin alle punten ( x , y ) waarvoor geldt:

a

x 2 = 9 of y 2 = 4

b

x 2 = 9 en y 2 = 4

c

x = 2 of x = 4 of x = 6 en 1 < y < 1

d

x 2 = 9 en y 2 9

6

Tussen het zaagsel in een grabbelton zijn zes plankjes verborgen, met daarop de getallen 2 (drie keer), 5 (twee keer) en 10 (één keer). Als je 8 euro betaalt, mag je twee plankjes grabbelen. De som van de twee getallen dat op deze plankjes staat, krijg je aan euro’s uitbetaald.

a

Neem het rooster over en zet bij elke stip in het rooster de uitbetaling.

b

Wat is de kans op een uitbetaling van 10 euro?

c

Lijkt het je voordelig om te grabbelen voor 8 euro?

7

In een rivier ligt een eiland. Het eiland is via loopbruggen met de beide oevers van de rivier verbonden (zie het plaatje). Je kunt alleen van de ene naar de andere oever via het eiland.
De bruggen zijn niet sterk: elk van de bruggen kan bij een flinke storm instorten.

Het heeft gisteren flink gestormd. De volgende dag nemen de mensen de schade op aan de bruggen.
De situatie zit binnen kring 1 van het diagram als brug 1 niet is ingestort; evenzo de andere kringen.

a

Kleur op je werkblad die stukken waarbij je nog naar de overkant kunt lopen.

Neem de volgende zin over:
Je kunt nog naar de overkant lopen als (brug 1 ... brug 2 niet is ingestort) ... (brug 3 ... brug 4 niet is ingestort).

b

Vul op elk van de invulstrepen het woord “en” of het woord “of ” in.

8

Hiernaast is een boomdiagram getekend bij een worp met vier munten: 1-cent, 2-cent, 5-cent en 10-cent. Een van de mogelijke worpen is KKMK; dat betekent dat de 5-cent op Munt is gevallen en de andere drie op Kop.
A is de verzameling worpen waarbij het aantal Kop groter is dan het aantal Munt.
B is de verzameling worpen waarbij de 2-cent en de 5-cent op dezelfde kant zijn gevallen.

a

Zet op het werkblad de letter A bij de worpen van A en de letter B bij de worpen van B .

b

Hoeveel worpen behoren:

  • tot A ,

  • tot B ,

  • tot A en tot B ,

  • tot A of tot B ,

  • tot B en niet tot A ?

c

Hoe groot is de kans dat:

  • het aantal Kop groter is dan het aantal Munt?

  • de 2-cent en de 5-cent op hetzelfde vallen?

  • het aantal Kop groter is dan het aantal Munt en de 2-cent en de 5-cent op hetzelfde vallen?

  • het aantal Kop groter is dan het aantal Munt of de 2-cent of de 5-cent op hetzelfde vallen?

  • de 2-cent en de 5-cent op hetzelfde vallen en het aantal Kop niet groter is dan het aantal Munt?