16.9  Gemengde opgaven
1
a

De snelheidsvector v is: ( 1 sin ( t ) 1 + cos ( t ) ) , dus | v | 2 = ( 1 sin ( t ) ) 2 + ( 1 + cos ( t ) ) 2 = 1 + 1 + sin 2 ( t ) + cos 2 ( t ) + 2 cos ( t ) 2 sin ( t ) = 3 + 2 cos ( t ) 2 sin ( t ) .
Volgens de somformules geldt:
cos ( t + 1 4 π ) = cos ( t ) cos ( 1 4 π ) sin ( t ) sin ( 1 4 π ) = 1 2 2 cos ( t ) 1 2 2 sin ( t ) , klopt dus.

b

Als cos ( t + 1 4 π ) minimaal is, dus als t = 3 4 π + k 2 π .
De snelheid is dan 3 2 2 .

c

We bereken de coördinaten van de snijpunten van de baan van P en m exact.
x ( t ) = y ( t ) cos ( t ) = sin ( t ) , dus t = 1 4 π + k π met k geheel.
De snijpunten zijn ( 1 4 π + k 2 π + 1 2 2 , 1 4 π + k 2 π + 1 2 2 ) en ( 1 1 4 π + k 2 π 1 2 2 ,1 1 4 π + k 2 π 1 2 2 ) .
De verschuivingen
( 1 4 π + 1 2 2 , 1 4 π + 1 2 2 ) ( 1 1 4 π 1 2 2 ,1 1 4 π 1 2 2 ) ( 2 1 4 π + 1 2 2 ,2 1 4 π + 1 2 2 ) ( 3 1 4 π 1 2 2 ,3 1 4 π 1 2 2 ) zijn opeenvolgend: , ( π + 2 π + 2 ) , ( π 2 π 2 ) , ( π + 2 π + 2 ) , .
Deze hebben lengte π 2 + 2 en π 2 2

d

P is het 'linker' snijpunt van de cirkel met de baan, want 4 < 1 1 2 π . Teken in P de raakvector v aan de cirkel, die staat loodrecht op P M . De lengte van deze vector nemen we als eenheid.
Teken de vector w van lengte 2 , die evenwijdig is met lijn m . De som van v en w is richtingsvector van de raaklijn.

2
a

f ( x ) = 3 x 2 x , dus f ( x ) = 0 x = 0 of x = 2 1 4 . Dus in ( 0,0 ) en in ( 2 1 4 ,1 11 16 ) .

b

Noem die x -coördinaat a , dan geldt: f ( a ) = f ( a ) a 3 a 2 a = 2 a a a = 1 . Het punt is dus ( 1,1 ) .

c

f ( x ) = 0 x x ( 2 x ) = 0 , dus de gevraagde oppervlakte is: 0 4 f ( x )  d x = [ 4 5 x 2 1 2 1 3 x 3 ] 0 4 = 4 4 15 .

d

f ( x ) = 3 2 x 2 , dus f ( x ) = 0 x = 9 16 .
Het buigpunt is ( 9 16 , 135 256 ) .

e

f ( 4 ) = 2 en g ( 4 ) = 1 2 .
Het is dus de hoek tussen de vectoren ( 1 2 ) en ( 2 1 ) . Noem die hoek α, dan | ( 1 2 ) | | ( 2 1 ) | cos ( α ) = ( 1 2 ) ( 2 1 ) , dus cos ( α ) = 4 5 en α = 36,9 ° .

f

4 2 x = 2 x x x 2 2 ( 2 x ) = x x ( 2 x ) , dus 2 x = 0 of x x = 2 , dus x = 4 of x = 4 3 .

3
a

Een zijde van de rechthoek evenwijdig aan de x -as heeft lengte 1 + cos ( t ) en een zijde evenwijdig aan de y -as lengte 2 sin ( t ) .
Dus O ( t ) = ( 1 + cos ( t ) ) 2 sin ( t ) = 2 sin ( t ) + 2 sin ( t ) cos ( t ) = 2 sin ( t ) + sin ( 2 t ) .

b

O ( t ) = 2 cos ( t ) + 2 cos ( 2 t ) , dus O ( t ) = 0 cos ( t + π ) = cos ( 2 t ) , dus O ( t ) = 0 t + π = ± 2 t + k 2 π .
De oplossing tussen 0 en 1 2 π is 1 3 π ; de maximale oppervlakte is O ( 1 3 π ) = 1 1 2 3 .

c

Dan 2 sin ( t ) = 1 + cos ( t ) . Dit invullen in sin 2 ( t ) + cos 2 ( t ) = 1 geeft:
5 sin 2 ( t ) 4 sin ( t ) + 1 = 1 sin ( t ) ( sin ( t ) 4 5 ) = 0 , dus sin ( t ) = 4 5 .

4
a

Een richtingsvector van lijn k is ( 2 1 ) , dus ( 3 p ) ( 2 1 ) = 0 p = 6 .

b

Dan | ( 3 p ) ( 2 1 ) | = | ( 3 p ) | | ( 2 1 ) | cos ( 45 ° )
| 6 p | = 9 + p 2 5 1 2 2 .
Kwadrateren geeft: 36 12 p + p 2 = 2 1 2 ( p 2 + 9 ) p 2 + 8 p 9 = 0 , dus p = 9 of p = 1 .

c

De lijnen l p vormen een bundel door het punt V ( 5, 1 ) . Noem het punt waar de cirkel door O de lijn l p raakt, P . Dan is de afstand van O tot V groter of gelijk aan de afstand van O tot P .
Dus de maximale straal krijg je als ( 5 1 ) ( 3 p ) = 0 p = 15 .

5
a

De cosinusregel in driehoek A B C geeft:
4 2 = 5 2 + 6 2 2 5 6 cos ( α ) , dus cos ( α ) = 3 4 .

b

Volgens een verdubbelingsformule geldt: cos ( 2 α ) = 2 cos 2 ( α ) 1 = 2 9 16 1 = 1 8 , dus cos ( 2 α ) = cos ( γ ) .

c

sin 2 ( α ) + cos 2 ( α ) = 1 , dus sin ( α ) = 1 4 7 . De oppervlakte van driehoek A B C = 1 2 b c sin ( α ) = 3 3 4 7 .

6
a

Dan moet de raaklijn aan p 1 in ( 2, 2 ) zijn eigen spiegelbeeld in de lijn y = x zijn, dus dan moet die raaklijn helling 1 hebben.
Als f : x 1 2 ( x + 1 ) 2 2 1 2 , dan f ( x ) = x + 1 , dus inderdaad f ( 2 ) = 1 .

b

We berekenen de oppervlakte van het vlakdeel ingesloten door de grafiek van f en de lijn y = x . De grafiek van f ligt op het interval [ 2,2 ] onder de lijn
y = x , dus de oppervlakte is:
2 2 ( x f ( x ) ) d x = 2 2 ( 1 2 x 2 + 2 ) d x = [ 1 6 x 3 + 2 x ] 2 2 = 5 1 3 . De gevraagde oppervlakte is dus 2 5 1 3 = 10 2 3 .

c

We snijden k met p 1 :
voor x = t + 1 en y = t 1 2 invullen in de vergelijking van p 1 invullen geeft: t 1 2 = 1 2 ( t + 1 + 1 ) 2 2 1 2 1 2 t 2 3 t = 0 , dus t = 0 of t = 6 .
Dus twee van de vier punten zijn: ( x ( 0 ) , y ( 0 ) ) = ( 1, 1 2 ) en ( x ( 6 ) , y ( 6 ) ) = ( 5,5 1 2 ) .
De andere twee punten vind je door deze twee te spiegelen in de lijn y = x , dus ( 1 2 ,1 ) en ( 5 1 2 , 5 ) .
De gevraagde afstand is die tussen ( 1, 1 2 ) en ( 1 2 , 1 ) , dus 1 1 2 2 .

d

f = 1 1 2 . Puntvermenigvuldiging ten opzichte van O krijg je door bijvoorbeeld eerst ten opzichte van de x -as met 1 1 2 te vermenigvuldigen en vervolgens ten opzichte van de y -as.
Je krijgt: y = 1 1 2 ( 1 2 ( 2 3 x + 1 ) 2 2 1 2 ) = 1 1 2 1 2 4 9 ( x 1 1 2 ) 2 + 3 3 4 , dus
a = 1 1 2 , b = 3 3 4 en c = 1 3 .

7
a

Dan cos ( α ) 3 + sin ( α ) 0 = 1 , dus cos ( α ) = 1 3 .
Dit invullen in sin 2 ( α ) + cos 2 ( α ) = 1 geeft sin ( α ) = ± 2 3 2 .
Die lijnen zijn dus 1 3 x ± 2 3 2 y = 1 .

b

Noem het raakpunt R . Een normaalvector van m α is ( cos ( α ) sin ( α ) ) . Dit is dus een richtingsvector van lijn O R . Punten op de eenheidscirkel die op de lijn met die richtingsvector liggen zijn dus ( cos ( α ) , sin ( α ) ) en ( cos ( α ) , sin ( α ) ) .
Het punt ( cos ( α ) , sin ( α ) ) ligt op de lijn m α , want cos 2 ( α ) + sin 2 ( α ) = 1 .

c

Zie figuur. Kies twee lijnen waarvan het snijpunt op de cirkel ligt, bijvoorbeeld m α met α = 1 1 2 π (dat is de lijn y = 1 ) en α = 1 3 π , dat is de lijn 1 2 x + 1 2 3 y = 1 . Deze lijnen zijn in de figuur groen gekleurd. Het snijpunt is ( 2 + 3 , 1 ) .
Een vergelijking van de cirkel is: x 2 + y 2 = ( 2 + 3 ) 2 + 1 2 = 8 + 4 3 .

8
a

| x | 2 = 0 x = ± 2 . De lijn x = 2 is asymptoot, dus heeft f a een perforatie in het punt met eerste coördinaat 2 , dus x 2 + 3 x + a = 0 als x = 2 , dus a = 2 .

b

lim x 2 x 2 + 3 x + 2 | x | 2 = lim x 2 ( x + 2 ) ( x + 1 ) x 2 = lim x 2 ( x + 1 ) = 1 ,
Dus ( 2, 1 ) is perforatie.

c

x = 2 , x = 2

d

lim x ( f 0 ( x ) ( x + 5 ) ) = lim x x 2 + 3 x ( x + 5 ) ( x 2 ) x 2 = lim x 10 x 2 = 0 .

e

De andere asymptoot is de lijn y = x 1 ; lim x ( f 0 ( x ) ( x 1 ) ) lim x x 2 + 3 x + ( x + 1 ) ( x 2 ) x 2 = lim x 2 x 2 = 0 .

f

f 0 ( x ) = 14 x 2 + 3 x x 2 = 14 ( x 4 ) ( x 7 ) = 0 ; 4 7 f 0 ( x ) d x = 4 7 ( x + 5 + 10 x 2 ) d x = [ 1 2 x 2 + 5 x + 10 ln ( x 2 ) ] 4 7 = 31 1 2 + 10 ln ( 5 ) 10 ln ( 2 ) .
De gevraagde oppervlakte is dan: ( 7 4 ) 14 ( 31 1 2 + 10 ln ( 5 ) 10 ln ( 2 ) ) = 10 1 2 10 ln ( 5 ) + 10 ln ( 2 ) .

9
a

F ( x ) = 3 cos 2 ( x ) sin ( x ) a sin ( x ) = 3 ( 1 sin 2 ( x ) ) sin ( x ) a sin ( x ) = 3 sin 3 ( x ) a sin ( x ) 3 sin ( x ) , dus a = 3 .

b

De gevraagde oppervlakte is: 0 π f ( x ) d x = [ F ( x ) ] 0 π = 4 .

c

f ( x ) = 9 sin 2 ( x ) cos ( x ) en f ( x ) = 18 sin ( x ) cos 2 ( x ) 9 sin 3 ( x ) .
De eerste coördinaat van het buigpunt op [ 0, 1 2 π ] noemen we a , dan
sin ( a ) 0 en f ( a ) = 0 , dus 2 cos 2 ( a ) = sin 2 ( a ) .
Met sin 2 ( a ) + cos 2 ( a ) = 1 levert dit: sin ( a ) = 2 3 en
b = 3 sin 3 ( a ) = 2 2 3 = 2 3 6 .

10
a

Aan de bewegingsvergelijkingen zie je onmiddellijk dat dit het geval is als sin ( 2 t ) = 0 , dus als t = 0, ± 1 2 π , π . Je krijgt de snijpunten van de de baan van P met de coördinaat-assen.

b

y = 0 cos ( t ) = 0 ± 1 2 π .
x ( t ) = r cos ( t ) + 2 cos ( 2 t ) en y ( t ) = r sin ( t ) .
Er moet gelden x ( ± 1 2 π ) = y ( ± 1 2 π ) 0 , dus r = 2 , want r > 0 .

c

x 2 ( t ) = ( sin ( t ) + sin ( 2 t ) ) = sin 2 ( t ) ( 1 + 2 cos ( t ) ) 2 = ( 1 cos 2 ( t ) ) ( 1 + 4 cos ( t ) + 4 cos 2 ( t ) ) =
1 + 4 cos ( t ) + 3 cos 2 ( t ) 4 cos 3 ( t ) 4 cos 4 ( t ) = 1 + 4 y + 3 y 2 4 y 3 4 y 4 .

d

1 1 π ( 1 + 4 y + 3 y 2 4 y 3 4 y 4 ) d y = π [ y + 2 y 2 + y 3 y 4 4 5 y 5 ] 1 1 = 2 2 5 π

11
a

De lijn door M loodrecht op m heeft pv ( x , y ) = ( 5 1 3 , 5 1 3 ) + t ( 3, 4 ) . Het snijpunt va deze lijn met m is A .
( 5 1 3 + 3 t , 5 1 3 4 t ) invullen in de vergelijking van m geeft: 3 ( 5 1 3 + 3 t ) 4 ( 5 1 3 4 t ) = 38 t = 26 15 . Dit geeft: A ( 10 8 15 ,1 3 5 ) .

b

N is het punt ( n , n ) . De afstanden van N tot k en m zijn gelijk, dus: | 3 n 4 n + 38 | 3 2 + ( 4 ) 2 = | 15 n 8 n 110 | 15 2 + ( 8 ) 2 . Dit geeft: | 38 n | 5 = | 7 n 110 | 17 17 ( 38 n ) = ± 5 ( 7 110 n ) , dus n = 23 of n = 5 1 3 , dus N = ( 23,23 ) .

12
a

Noem de lengte van de zijde a , dan is de oppervlakte van de rechthoek a 2 a + 3 a a , dus de oppervlakte van het stuk waarin A ligt 8 15 a 2 a + 8 5 a a . Die oppervlakte is ook: 0 a ( x x + 3 x ) d x = [ 2 5 x 2 x + 2 x x ] 0 a =
2 5 a 2 a + 2 a a , dus 8 15 a 2 a + 8 5 a a = 2 5 a 2 a + 2 a a 2 15 a = 2 5 a = 3 .

b

f ( x ) = 3 4 x 1 2 3 4 x 1 1 2 , dus f ( x ) = 0 x = 1 . Het buigpunt is ( 1,4 ) .

c

Het domein van f is [ 0, . Bij het domein van g komt daar nog 3 bij.
Als x 0 , dan g ( x ) = | x + 3 | x = ( x + 3 ) x = f ( x ) , dus de grafiek van g krijg je door het punt ( 3,0 ) aan de grafiek van f toe te voegen.

13
a

cos ( t ) = 0 t = ± 1 2 π , ( x ( t ) , y ( t ) ) = ( sin ( t ) ,2 sin ( t ) cos ( t ) + a cos ( t ) ) , dus ( x ( ± 1 2 π ) , y ( ± 1 2 π ) ) = ( ± 1,0 ) , dus de raaklijn is in de snijpunten met de y -as horizontaal.

b

y ( t ) = 0 2 sin ( t ) cos ( t ) + a cos ( t ) = 0 cos ( t ) = 0 of sin ( t ) = 1 2 a .
De punten met t = ± 1 2 π hebben we in het vorige onderdeel al bekeken.
De vergelijking sin ( t ) = 1 2 a mag geen nieuwe punten opleveren. Dit is als a 2 .

c

Als cos ( t ) = cos ( s ) , dan s = ± t , dus die punten worden op tegengestelde tijdstippen bereikt, zeg s en s . Dan sin 2 ( s ) + sin ( s ) ( sin 2 ( s ) + sin ( s ) ) = ± 3 , dus sin ( s ) = ± 1 2 3 , dus s = ± 1 3 π of s = ± 2 3 π .
De punten zijn ( 1 2 , 3 4 + 1 2 3 ) met ( 1 2 , 3 4 1 2 3 ) en ( 1 2 , 3 4 + 1 2 3 ) met ( 1 2 , 3 4 1 2 3 ) .

14
a

t = 1 6 π en t = 5 6 π . Als t 1 6 π of t 5 6 π komt Q oneindig ver weg te liggen, want dan nadert lijn O Q tot een lijn evenwijdig aan k .

b

De minimale waarde krijg je als t = 1 3 π , dan staat lijn O Q loodrecht op k en f ( 1 3 π ) = 3 , want in dit geval is O Q de korte zijde van driehoek O Q A , een 30 - 60 - 90 -graden driehoek met schuine zijde 6 .

c

De lengte van lijnstuk O Q noemen we a . Dan Q = ( a cos ( t ) , a sin ( t ) ) . Een vergelijking van lijn k is: x + y 3 = 6 .
Dus a cos ( t ) + a sin ( t ) 3 = 6 en f ( t ) = a = 6 cos ( t ) + 3 sin ( t ) .

d

f ( t ) = 6 ( sin ( t ) + 3 cos ( t ) ) ( cos ( t ) + 3 sin ( t ) ) 2 .
Dus f ( t ) = 0 sin ( t ) + 3 cos ( t ) = 0 tan ( t ) = 3 .
Dus f ( t ) is minimaal als t = 1 3 π en f ( 1 3 π ) = 3 .

e

Er geldt: cos ( t + a ) = cos ( t ) cos ( a ) sin ( t ) sin ( a ) , dus cos ( a ) = 1 2 en sin ( a ) = 1 2 3 , dus a = 1 3 π .

15
a

f p ( x ) = ( x p + 1 ) e x , dus de p -coördinaat van de top is 1 p .
De y -coördinaat is dan f p ( 1 p ) = ( 1 p p ) e 1 p . We schrijven a = 1 p , dan zijn de toppen van de vorm ( a , e a ) , dus g ( x ) = e x .

b

Het snijpunt met de x -as heeft eerste coördinaat p en f p ( p ) = e p , dus e p = 3 = 3 1 2 . Dus p = 1 2 ln ( 3 ) .

c

f p " ( x ) = ( x p + 2 ) e x , dus de eerste coördinaat van het buigpunt van de grafiek van f p is p 2
Dus 2 e p + 2 = 4 , dus p = 2 ln ( 2 ) .

16
a

f ( x ) = 2 ln ( x ) x 1 x = 1 ln ( x ) , dus f ( x ) = 0 x = e .
De maximale waarde is f ( e ) = e .

b

De raaklijn heeft vergelijking y = a x + 3 , voor zekere a . De eerste coördinaat van het raakpunt noemen we b , dan: a b + 3 = f ( b ) en f ( b ) = a . Dus a b + 3 = b ( 2 ln ( b ) ) en a = 1 ln ( b ) .
Als je voor a = 1 ln ( b ) invult in a b + 3 = b ( 2 ln ( b ) ) krijg je:
( 1 ln ( b ) ) b + 3 = b ( 2 ln ( b ) ) , dus b = 3 en een vergelijking is dus:
y = ( 1 ln ( 3 ) ) x + 3 .

c

F ( x ) = 2 a x ln ( x ) + a x 2 1 x + 2 b x = 2 a x ln ( x ) + ( a + 2 b ) x , dus a = 1 2 en b = 1 1 4 .

d

Het snijpunt van de grafiek van f met de x -as is ( e 2 ,0 ) . Dus de gevraagde oppervlakte is: 1 e 2 f ( x ) d x = [ 1 2 x 2 ln ( x ) + 1 1 4 x 2 ] 1 e 2 = 1 4 e 4 1 1 4 .

e

f p ( x ) = 0 x = e p ; f p ( x ) = ( p ln ( x ) ) 1 ,
dus f p ( e p ) = ( p ln ( e p ) ) 1 = 1 . Deze waarde hangt niet van p af.

17
a

3 1 4 x 3 3 = 1 x 3 1 4 x 3 = ( 1 x ) 3 3 1 4 x 3 = 1 3 x + 3 x 2 x 3 x 2 x 3 4 = 0 x = 1 1 2 of x = 1 2 .
De snijpunten zijn A ( 1 1 2 , 1 2 ) en B ( 1 2 ,1 1 2 ) .

b

( x , y ) ligt op de grafiek van f 3 1 4 x 3 3 = y 3 1 4 x 3 = y 3 x 3 + y 3 = 3 1 4 .
De laatste vergelijking verandert niet als je x en y verwisselt, dus de grafiek is symmetrisch in de lijn y = x , dus de functie is zijn eigen inverse en de grafiek van f is symmetrisch in de lijn y = x .

18
a

De oppervlakte is het verschil van de oppervlakte van twee vierkanten. Het grote vierkant heeft zijde 2 cos ( t ) en het kleine 2 sin ( t ) .
De oppervlakte is dus 4 ( cos 2 ( t ) sin 2 ( t ) ) = 4 cos ( 2 t ) volgens een verdubbelingsformule.

b

De zijde evenwijdig aan de x -as heeft lengte 2 cos ( t ) en de bijbehorende hoogte is 1 + sin ( t ) , dus O ( t ) = 1 2 2 cos ( t ) ( 1 + sin ( t ) ) =
cos ( t ) + 1 2 2 sin ( t ) cos ( t ) , dus O ( t ) = cos ( t ) + 1 2 sin ( 2 t ) , want
2 sin ( t ) cos ( t ) = sin ( 2 t ) .

c

d y d x = sin ( x ) + cos ( 2 x ) , dus d y d x = 0 cos ( 1 2 π x ) = cos ( 2 x ) , dus 1 2 π x = ± 2 x + k 2 π , dus 3 x = 1 2 π + k 2 π of x = 1 2 π + k 2 π .
Tussen 0 en 2 π vind je: x = 1 6 π , 5 6 π en 1 1 2 π . De bijbehorende punten zijn: ( 1 6 π , 3 4 3 ) , ( 5 6 π , 3 4 3 ) en ( 1 1 2 π ,0 ) .

d

De loodlijn vanuit O ( 0,0 ) op lijn S P snijdt deze lijn in L .
Dan is hoek L O S = 1 2 t en sin ( 1 2 t ) = L S O S = L S , dus S P = 2 L S = 2 sin ( 1 2 t ) .

19
a

De loodrechte projectie van M op lijn P A noemen we N .
P A P B = ( P N A N ) ( P N + A N ) = P N 2 A N 2 = P M 2 M N 2 A N 2 = P M 2 r 2 .

b

Er geldt: P M = 5 5 .
De gevraagde afstand noemen we x . We passen de regel uit het vorige onderdeel toe x ( x + 10 ) = ( 5 5 ) 2 ( 5 2 ) 2 = 75 ( x 5 ) ( x + 15 ) = 0 . Dus x = 5 .

c

Je vindt die door cirkel c te snijden met de cirkel d met middelpunt P en straal 5 .
c heeft vergelijking x 2 + y 2 6 x 12 y 5 = 0 en cirkel d x 2 + y 2 10 x + 10 y + 25 = 0 . De lijn door de snijpunten van deze cirkels heeft vergelijking
x 2 + y 2 6 x 12 y 5 = x 2 + y 2 10 x + 10 y + 25 , ofwel 2 x 11 y 15 = 0 .
A is oplossing van { x 2 + y 2 6 x 12 y 5 = 0 2 x 11 y 15 = 0 .
{ x 2 + y 2 6 x 12 y 5 = 0 2 x 11 y 15 = 0 { ( 5 1 2 y + 7 1 2 ) 2 + y 2 6 ( 5 1 2 y + 7 1 2 ) 12 y 5 = 0 x = 5 1 2 y + 7 1 2 en
( 5 1 2 y + 7 1 2 ) 2 + y 2 6 ( 5 1 2 y + 7 1 2 ) 12 y 5 = 0 5 y 2 + 6 y + 1 = 0 .
Deze laatste vergelijking heeft de oplossingen y = 1 en y = 1 5 , dus A = ( 2, 1 ) of A = ( 6 2 5 , 1 5 ) .

20
a

Zie figuur aan het einde van de opgave. Dan A B = 10 , A C = 5 en B C = 6 . De projectie van C op zijde A B noemen we D , C D noemen we p en A D noemen we q .
Dan 25 q 2 = p 2 = 36 ( 10 q ) 2 , dus 25 q 2 = 36 100 + 20 q q 2 , dus q = 4 9 20 en de eerste coördinaat van C is 1 9 20 .

b

Het raakpunt van lijn A C met b noemen we D . Dan A B = 10 en A D = 5 en hoek A D B is recht, dus driehoek A D B is een 30 - 60 - 90 -graden driehoek. Dus A D = 5 3 . Verder B C = 6 , dus D C = 6 2 5 2 = 11 . De projectie van A C op de x -as heeft dus lengte ( 5 3 + 11 ) 1 2 3 , dus de eerste coördinaat van C is: ( 5 3 + 11 ) 1 2 3 3 = 4 1 2 + 33 .

figuur bij onderdeel a
figuur bij onderdeel b
21
a

Er geldt: f n ( x ) = 1 n e x n .
Noem de eerste coördinaat van het raakpunt a , dan geldt:

  1. f n ( a ) = e n a , dus e a n = e n a ;

  2. f n ( a ) = a n , dus 1 n e a n = e n .

Uit de tweede gelijkheid volgt dat a = n . Voor deze waarde van a is ook aan de eerste gelijkheid voldaan.
Dus de lijn raakt de grafiek in het punt ( n , e ) .

b

De oppervlakte van het lichtblauwe deel is: 4 ln ( 4 ) 0 ln ( 4 ) e x d x = 4 ln ( 4 ) [ e x ] 0 ln ( 4 ) = 4 ln ( 4 ) 3 ;
de oppervlakte van het donkerblauwe deel is: 0 2 ln ( 4 ) e 1 2 x d x = [ 2 e 1 2 x ] 0 2 ln ( 4 ) = 6 ;
dus de gevraagde oppervlakte is
4 2 ln ( 4 ) ( 4 ln ( 4 ) 3 ) 6 = 4 ln ( 4 ) 3 .

22
a

f n ( x ) = sin ( x ) sin ( n x ) = 0 k π met k geheel. Dit geeft n + 1 oplossingen op het interval [ 0, π ] . In de figuur zijn 10 gemeenschappelijk, dus n = 9 .

b

Er geldt: f n ( x ) = cos ( x ) + cos ( n x ) , dus f n ( 0 ) = 2 en f n ( π ) = 2 als n even en f n ( π ) = 2 als n oneven.
Als n even, dan zijn de raaklijnen evenwijdig (beide hebben helling 2 ).
Als n oneven, dan is de driehoek ingesloten door de raaklijnen en de x -as gelijkbenig met als 'top' het punt ( 1 2 π , π ) , dus de driehoek heeft oppervlakte 1 2 π 2 .

c

Die oppervlakte is: 0 π f n ( x ) d x = [ cos ( x ) 1 n 2 cos ( n x ) ] 0 π =
2 + 1 n 2 + 1 n 2 cos ( n π ) .
Als n even is, dan is de oppervlakte 2 + 2 n 2 ; als n oneven is, dan is de oppervlakte 2 .

23

Het middelpunt M van die cirkel ligt op één van de twee lijnen m en n evenwijdig aan k op afstand 2 5 .
Een punt op de ene lijn, zeg m , is bijvoorbeeld ( 7, 1 ) en op de andere lijn ( n ) is bijvoorbeeld ( 3,1 ) . Dan heeft m vergelijking y = 2 x 13 en n vergelijking y = 2 x + 7 .
Verder ligt M op de cirkel met middelpunt A en straal 2 5 . Dus M voldoet aan het stelsel { ( x 3 ) 2 + ( y 1 ) 2 = 20 y = 2 x 13 of aan het stelsel { ( x 3 ) 2 + ( y 1 ) 2 = 20 y = 2 x + 7 .
{ ( x 3 ) 2 + ( y 1 ) 2 = 20 y = 2 x 13 { ( x 3 ) 2 + ( 2 x 14 ) 2 = 20 y = 2 x 13 { 5 x 2 62 x + 185 = 0 y = 2 x 13 . Dit geeft de punten ( 5, 3 ) en ( 7 2 5 ,1 4 5 ) .
Het stelsel { ( x 3 ) 2 + ( y 1 ) 2 = 20 y = 2 x + 7 heeft geen oplossingen.
De lijnen m en n kun je ook op een andere manier vinden.
De punten ( x , y ) die op afstand 2 5 van de lijn met vergelijking 2 x y 3 = 0 liggen, voldoen aan: | 2 x y 3 | 5 = 2 5 , dus aan: 2 x y 3 = ± 2 5 5 = ± 10 . Deze vergelijkingen kun je vereenvoudigen tot: 2 x y = 13 en 2 x y = 7 .

24
a

A B = ( a 1 b ) is richtingsvector van lijn A B , dus normaalvector van de hoogtelijn uit O , dus een vergelijking is ( a 1 ) x + b y = c voor zekere waarde van c .
Omdat de hoogtelijn door O gaat, geldt c = 0 .

b

h B heeft vergelijking x = a .
De eerste coördinaat van het snijpunt is a , de tweede coördinaat y vind je door x = a in te vullen in de vergelijking van h O . Je vindt: y = ( a 1 ) a b , dus het snijpunt is: ( a , ( a 1 ) a b ) .

c

Een vergelijking van h A is: a x + b y = a (ga dat na).
Het punt ( a , ( a 1 ) a b ) invullen geeft: a 2 + b ( a 1 ) a b = a 2 + a ( a 1 ) = a , klopt dus.

25
a

Een formule voor de functie g v die lijn A B als grafiek heeft is: g ( x ) = 1 x .
En L ( x ) = g ( x ) f ( x ) = 1 x ( 1 2 x + x ) = 2 x + 2 x .

b

L ( x ) = 2 + 1 x , dus L ( x ) = 0 x = 1 4 , dus de maximale lengte is L ( 1 4 ) = 1 2 .

c

( x ( t ) , y ( t ) ) = ( sin ( t ) cos 5 ( t ) , cos ( t ) sin 5 ( t ) ) . De richtingscoëfficiënt is y ( t ) x ( t ) = cos ( t ) sin 5 ( t ) sin ( t ) cos 5 ( t ) = ( sin ( t ) cos ( t ) ) 4 = tan 4 ( t ) .

d

Dan tan 4 ( t ) = 9 tan ( t ) = ± 3 , dus tan ( t ) = 3 , want 0 t 1 2 π .
Dus t = 1 3 π en P = ( 1 64 , 27 64 ) .

e

Er geldt: cos 2 ( t ) + sin 2 ( t ) = 1 , dus de punten van K 2 liggen op lijnstuk A B .
Er geldt: ( 1 cos 4 ( t ) ) 2 = ( 1 cos 2 ( t ) ) 2 = ( sin 2 ( t ) ) 2 = sin 4 ( t ) , dus de punten van K 4 liggen op de grafiek van f .

26
a

De drie zwaartepunten (van bak, water en bak met water) liggen op de lijn door de midden van de boven- en onderkant. Het water heeft massa 1 10 h kg en zwaartepunt ligt op hoogte 1 2 h .
De massa van bak met water is 1 10 h + 1 >
Dus 1 10 h 1 2 h + 1 5 = ( 1 10 + h ) z , dus (beide kanten met 20 vermenigvuldigen): ( 2 h + 20 ) z = h 2 + 100 . Het gevraagde volgt na deling van beide kanten door 2 h + 20 .

b

4 1 2 = h 2 + 100 2 h + 20 9 h + 90 = h 2 + 100 h 2 9 h + 10 = 0
h = 9 ± 81 40 2 = 9 ± 41 2 .
Uit de grafiek van z als functie van h blijkt dan: 9 41 2 < h < 9 + 41 2 .

c

d z d h = 2 h 2 + 40 h 200 ( 2 h + 20 ) 2 , dus d z d h = 0 h 2 + 20 h 100 = 0 h = 10 ± 200 .
Met de GR blijkt z minimaal als h = 10 + 10 2

27
a

Zie figuur 1 aan het einde van de opgave. De middelloodlijn van A S snijdt de cirkelboog A S in T ( cos ( t ) , sin ( t ) ) . Als je T 90 ° linksom O draait, krijg je B en ( cos ( t ) , sin ( t ) ) L = ( sin ( t ) , cos ( t ) ) .

b

Teken het parallellogram O A X B , dan is X het gevraagde punt.

c

Zie figuur 2. Teken de cirkel met middelpunt C en straal 1 . Deze snijdt de eenheidscirkel in de punten P en Q .
Door O Q linksom om O te draaien over 90 ° en twee keer zo groot te maken, krijg je v .
Door O P linksom om O te draaien over 90 ° , krijg je w .

De raaklijn heeft richtingsvector v + w .

figuur 1
figuur 2
d

Dan x 2 ( t ) + y 2 ( t ) = 3 2 2 cos ( 2 t ) sin ( t ) + 2 sin ( 2 t ) cos ( t ) = 3 2 2 sin ( 2 t t ) = 3 sin ( t ) = 1 2 , dus t = 1 1 6 π of t = 1 5 6 π .

e

y ( t ) = 0 2 sin ( 2 t ) cos ( t ) = 0 sin ( t ) cos ( t ) = cos ( t ) cos ( t ) = 0 of sin ( t ) = 1 4 . Dus t = 1 2 π , t = 1 1 2 π of  sin ( t ) = 1 4 .
x ( 1 2 π ) = 2 , x ( 1 1 2 π ) = 0 en als sin ( t ) = 1 4 , dan
x ( t ) = 1 2 sin 2 ( t ) sin ( t ) = 1 1 8 + 1 4 = 1 1 8 . Dus p = 1 1 8 .

28
a

De cosinusregel in driehoek O A C geeft: A C 2 = 26 10 cos ( t ) .
De cosinusregel in driehoek A B C geeft: A C 2 = 18 18 cos ( α ) .
Dus 18 18 cos ( α ) = 26 10 cos ( t ) cos ( α ) = 4 9 + 5 9 cos ( t ) .

b

cos ( t ) neemt alle waarden aan uit [ 1, 1 ] en de cosinusfunctie is dalend op het interval [ 0, π ] , dus α is maximaal als cos ( α ) = 1 , dan α = 180 ° en minimaal als cos ( α ) = 1 9 , dus α = 83,62 ° .

c

Neem aan: A = ( a ,0 ) met a > 1 .
Op dezelfde manier te werk gaan als in onderdeel a levert:
18 18 cos ( α ) = a 2 + 1 2 a cos ( t ) cos ( α ) = a 2 17 2 a cos ( t ) 18 . De minimale waarde vind je voor t = 0 , dus: a 2 + 1 2 a = 18 cos ( 60 ° ) a = 4 .
A moet 1 eenheid naar links geschoven worden. Voor de maximale waarde van α geldt dan cos ( α ) = 4 2 + 17 + 2 4 1 18 = 7 18 , dus α = 112,89 ° .