13.4  Raaklijnen aan cirkels >
Wat is een raaklijn?
1
a

Het kortste verbindingslijnstuk van een punt met een lijn staat loodrecht op die lijn; elk ander verbindingslijnstuk is langer.
Alternatief: Pythagoras: M Q 2 = M P 2 + P Q 2 > M P 2 , dus M Q > M P .

b

Dezelfde redenering als in a.

2

O P = ( 3 4 ) is normaalvector van de raaklijn, dus een vergelijking is: 3 x + 4 y = c voor een of ander getal c . Uit het feit dat P op de raaklijn ligt volgt c = 25 .

Raaklijnen met een gegeven richting
3
a

a = 0 , a = 7 en, a = 8

b

( 2 1 2 2 , 2 1 2 2 ) en ( 2 1 2 2 ,2 1 2 2 )

c

( 3,4 ) en ( 4,3 )

d

De lijn y = x snijden met de cirkel geeft snijpunten ( 2 1 2 2 ,2 1 2 2 ) en ( 2 1 2 2 , 2 1 2 2 ) (voldoet niet, want a > 0 ), dus a = 5 2

e

a = 5 2

4
a
b

Die lijn staat loodrecht op de evenwijdige lijnen met vergelijking x + 3 y = a , dus een richtingsvector van die lijn is ( 1 3 ) .

c

De vector ( 1 3 ) heeft lengte 10 , dat is de straal van de cirkel, dus de raakpunten zijn: ( 1 + 1, 1 + 3 ) = ( 2,2 ) en ( 1 1, 1 3 ) = ( 0, 4 )

d

( 2,2 ) en ( 0, 4 ) invullen geeft de waarden a = 8 en a = ‐12 .

5

We berekenen de afstand van M ( 2,2 ) tot k .
De lijn door M loodrecht op k heeft pv ( x , y ) = ( 2 + 3 t ,2 4 t ) . Voor het snijpunt van deze lijn met k geldt: 3 ( 2 + 3 t ) 4 ( 2 4 t ) = 10 t = 24 25 . De afstand van M tot zijn projectie op k is dus 24 25 5 = 4 4 5 , dit is dus de straal van de cirkel.

6

De raakpunten liggen op de lijn door het middelpunt ( 1, 3 ) van de cirkel met normaalvector ( 1 2 ) . Een vergelijking van die lijn is x + 2 y + 5 = 0 . Deze lijn snijden met de cirkel geeft de snijpunten ( 1 2 2 , 3 + 2 ) en ( 1 + 2 2 , 3 2 ) . De raaklijnen hebben vergelijking 2 x y = 5 5 2 en 2 x y = 5 + 5 2 .
Je kunt de raakpunten ook anders vinden. Zij liggen op de lijn door het middelpunt met richtingsvector ( 2 1 ) . Deze richtingsvector heeft lengte 5 , dus als je het middelpunt over 2 ( 2 1 ) of over 2 ( 2 1 ) verschuift, kom je in een raakpunt.

Raaklijnen in een gegeven punt
7

Het middelpunt van de cirkel is M ( 1, 3 ) , dus een normaalvector van de lijn is M P = ( 3 1 ) ( 1 3 ) = ( 2 4 ) . Een vergelijking van de lijn is x + 2 y = a voor een of ander getal a . De lijn gaat door het punt P , dus een vergelijking is x + 2 y = 5 .

8
a

( 0,13 ) en ( 12, 5 )

b

y = 13 en 12 x 5 y = 169

c

S = ( 19 1 2 ,13 ) , dus B S = 19 1 2 . De oppervlakte is 13 19 1 2 = 253 1 2 .

9
a
b

Het middelpunt van de cirkel ligt op de middelloodlijn van P Q , dus op de lijn x = 4 . Omdat de cirkel de y -as raakt is de straal 4 . De afstand van het middelpunt tot P ( 2,0 ) is dus 4 . Dus als M ( 4, a ) , dan ( 4 2 ) 2 + ( a 0 ) 2 = 16 , dus a = 2 3 of a = 2 3 . Het middelpunt is dus ( 4,2 3 ) of ( 4,2 3 ) .

10

Lijn k heeft richtingscoëfficiënt 2 3 . Het middelpunt ligt op m , de lijn door P loodrecht op k , dus m heeft richtingscoëfficiënt 1 1 2 en gaat door ( 3,2 ) .
Een vergelijking van m is: y = 1 1 2 x 2 1 2 .
Het snijpunt van m met de y -as is: M ( 0, 2 1 2 ) .
De straal van de cirkel is 3 2 + 4 1 2 2 = 29 1 4 = 1 1 2 13 .

11

De projectie van R op de x -as noemen we P .
De hoeken M O R en O R P zijn even groot (Z-hoeken), dus de driehoeken M O R en O R P zijn gelijkvormig, want ze hebben beide ook nog een rechte hoek.
De helling van lijn O R is 2 , dus driehoek R O P is gelijkvormig met een driehoek met zijden 1 , 2 en 5 , dus driehoek M O R ook, dus M O = 2 5 .

Raaklijn algebraïsch bekeken
12
a

Als je voor y = 2 x + 2 in de vergelijking x 2 + y 2 6 x 2 y + 5 = 0 invult, krijg je de vergelijking x 2 + ( 2 x + 2 ) 2 6 x 2 ( 2 x + 2 ) + 5 = 0 5 x 2 10 x + 5 = 0 .
Deze vergelijking heeft één oplossing (omdat zijn discriminant 0 is of omdat je de vergelijking kunt schrijven als 5 ( x 1 ) 2 = 0 ).
De oplossing van de vergelijking is x = 1 , dus de oplossing van het stelsel is ( 1,0 ) .

b

Omdat k en c precies één punt gemeen hebben. Dit is het raakpunt ( 1,0 ) .

13

x 2 + ( a x ) 2 = 25 2 x 2 2 a x + a 2 25 = 0 .
Deze vergelijking heeft één oplossing als de discriminant 0 is.
Dus 4 a 2 8 ( a 2 25 ) = 0 a = 5 2 of a = 5 2 .

14
a

Als je voor x = 0 , krijg je y = 5 wat m ook is.

b

Voor y = m x + 5 invullen in x 2 + y 2 = 5 geeft: x 2 + ( m x + 5 ) 2 = 5 .
Deze vergelijking is te schrijven als: ( m 2 + 1 ) x 2 + 10 m x + 20 = 0 .
Deze vergelijking moet discriminant 0 hebben, dus:
100 m 2 4 20 ( m 2 + 1 ) = 0 , dus m = 2 of m = 2 .

c

Als m = 2 , wordt de vergelijking uit het vorige onderdeel: 5 x 2 + 20 x + 20 = 0 , deze heeft als enige oplossing x = 2 , het raakpunt is dan ( 2,1 ) .
Als m = 2 , wordt de vergelijking uit het vorige onderdeel: 5 x 2 20 x + 20 = 0 , deze heeft als enige oplossing x = 2 , het raakpunt is dan ( 2,1 ) .

15
a

y = m x

b

Voor y = m x invullen in ( x 10 ) 2 + ( y 5 ) 2 = 25 geeft:
( m 2 + 1 ) x 2 ( 10 m + 20 ) x + 100 = 0 .
Deze vergelijking heeft discriminant 0 , dus: ( 10 m + 20 ) 2 400 ( m 2 + 1 ) = 0 3 m 2 + 4 m = 0 , dus m = 0 of m = 1 1 3 . De raaklijnen zijn y = 0 (de x -as) en de lijn y = 1 1 3 x .