12.8  Extra opgaven
1

Bereken de oppervlakte het vlakdeel onder de grafiek van de functie y = 6 x op [ 1,4 ] .

2

Geef van de volgende functies f een primitieve F .

f ( x ) = x x + 1

f ( x ) = x 2 x + 1

f ( x ) = ( x 3 + 1 ) 2

f ( x ) = cos 2 ( x )

(hint)
Maak bij de eerste twee een deling.
3

Bepaal aan de hand van grafieken de volgende integralen:

2 2 x sin 2 ( x ) d x en 0 2 π ( 1 2 + sin 2 ( x ) ) d x .

4

De functie f met f ( x ) = 2 cos ( x ) heeft als primitieve de functie F met F ( x ) = ln ( 1 + sin ( x ) ) ln ( 1 sin ( x ) ) .

a

Toon dat aan.

b

Wat is het domein van f en wat het domein van F ?

5

De lijn x + y = 7 en de hyperbool x y = 6 sluiten een gebied in, zie figuur.

Bereken de oppervlakte van dat gebied exact.

6

Gegeven is de functie f : x 5 x e x .
Een functie in de vorm F ( x ) = ( a x + b ) e x voor zekere getallen a en b is een primitieve van f .

a

Bereken a en b exact.

De lijn x = 5 , de x -as en de grafiek van de functie sluiten een gebied in, zie figuur.

b

Bereken de oppervlakte van dit gebied exact.

7

Gegeven zijn de functies f en g met f ( x ) = 2 ln ( x ) en
g ( x ) = ln ( 12 x ) .

a

Geef een vergelijking van de asymptoot van de grafiek van f en van de grafiek van g .

b

Bereken de coördinaten van de snijpunten van de grafiek van f met de grafiek van g exact.

In paragraaf 4 hebben we gezien: de functie P met
P ( x ) = x ln ( x ) x heeft als afgeleide P ( x ) = ln ( x ) .

c

Bepaal een primitieve van f en van g .

In de figuur is het gebied ingesloten door de x -as en de grafieken van f en g gekleurd.

d

Bereken de oppervlakte van dit gebied exact.

Een lijn evenwijdig aan de x -as snijdt de grafiek van f in A en de grafiek van g in B zó, dat A B = 9 .

e

Bereken de eerste coördinaat van A exact.

8

De functie f wordt gegeven door f ( x ) = e x ( e x + 1 ) 2 . De grafiek van f is symmetrisch ten opzichte van de y -as. Gegeven is p , met p > 0 . In de figuur is het gebied dat wordt ingesloten door de grafiek van f , de x -as en de lijnen met vergelijking x = p en x = p gekleurd.

De oppervlakte van dit gebied noemen we A ( p ) .
Een primitieve F van f wordt gegeven door F ( x ) = 1 e x + 1 .
Er geldt: A ( p ) = 1 2 e p + 1 .

a

Bewijs met behulp van de gegeven primitieve functie dat inderdaad geldt: A ( p ) = 1 2 e p + 1 .

Als p onbegrensd toeneemt, nadert A ( p ) tot een limietwaarde L .
Er is een waarde van p waarvoor A ( p ) de helft is van L .

b

Bereken exact deze waarde van p .

9

Gegeven is de functie f met f ( x ) = 1 x . Op de x -as ligt het punt A ( a ,0 ) , met a > 1 .
Het vierkant met zijden O A en O B wordt door de grafiek van f in twee stukken verdeeld.
Het stuk met het punt A , in de figuur gekleurd, heeft oppervlakte 3 .

Bereken a exact.

10

Bereken 0 2 | x 2 x | d x exact.

11

Gegeven is de functie f met f ( x ) = x + 1 x 2 1 2 .

a

Bereken de nulpunten van f ( x ) exact.

Het vlakdeel ingesloten door de x -as en de grafiek van f is in de figuur gekleurd.

b

Bereken de oppervlakte van dit vlakdeel exact.

De grafiek van f heeft een buigpunt.

c

Bereken de coördinaten van dat punt exact.

12

Lijnstuk A B ligt in een horizontaal vlak. Lijnstuk C D is evenwijdig aan dat vlak, op afstand 8 . Lijnstuk A B heeft lengte 10 en lijnstuk C D heeft lengte 6 . De lijnstukken A B en C D staan loodrecht op elkaar. E en F zijn de middens van A B en C D . E F staat loodrecht op A B en op C D . Zie figuur. Door de punten A en B te verbinden met de punten C en D ontstaat het viervlak A B C D . In het viervlak brengen we horizontale doorsneden aan. Omdat A B en C D loodrecht op elkaar staan, zijn de doorsneden rechthoeken.

In de figuur is als voorbeeld op twee hoogten de doorsnede getekend. (De hoogte wordt gemeten langs het lijnstuk E F .) In de laatste figuur is zo’n doorsnede op hoogte h boven het horizontale vlak getekend, met 0 < h < 8 . Met behulp van driehoek A B F kan de lengte van de zijde van de rechthoek die in vlak A B D ligt, in h worden uitgedrukt. De lengte van deze zijde is gelijk aan 10 1 1 4 h .

a

Toon dit aan.

De lengte van de andere zijde is gelijk aan 3 4 h .

b

Onderzoek door een exacte berekening of de doorsnede met de grootste oppervlakte een vierkant is.

Omdat we de oppervlakte van de doorsnede op elke hoogte h kennen, kunnen we met een integraal de inhoud van het viervlak A B C D berekenen.

c

Bereken exact de inhoud van het viervlak A B C D .

13
figuur 1

De functie f is gegeven door f ( x ) = 16 x .
Van vierkant A B C D liggen A en B op de x -as en het hoekpunt D op de grafiek van f . Zie figuur 1.
De x -coördinaten van A en B noemen we respectievelijk a en b , met 0 < a < b . De coördinaten van D zijn dan ( a , 16 a ) .
Voor a = 1 ontstaat het vierkant met zijde 16 . V is het deel van dit vierkant dat zich boven de grafiek bevindt. Vlakdeel V wordt gewenteld om de x -as.

a

Bereken exact de inhoud van het bijbehorende omwentelingslichaam.

In figuur 2 zijn enkele mogelijke situaties voor vierkant A B C D getekend.

figuur 2

Bij de getekende situaties is de afstand van punt B tot de oorsprong aangegeven. Deze afstand b hangt af van a , de
x -coördinaat van A . Als a vanaf 0 toeneemt, neemt b eerst af en vervolgens weer toe. Er is dus een waarde van a waarvoor b minimaal is.

b

Bereken exact de minimale waarde van b .

14
figuur 1
De gemiddelde helling
De functie hiernaast heeft gemiddelde helling 1 1 + 2 1 2 + 1 2 4 .

a

Hoe kun die gemiddelde helling ook anders uitrekenen?

figuur 2

We bekijken de functie f met f ( x ) = 1 + 1 4 x 2 op het interval [ 0,2 ] . In figuur 2 staat de grafiek. De helling van de grafiek is in elk punt anders. In het punt met eerste coördinaat x is de helling 1 2 x . We verdelen het interval in stukken van lengte Δ x . Op deze stukken is de helling nagenoeg constant 1 2 x .
1 2 x Δ x is een benadering voor de helling op [ 0,2 ] , die beter is naarmate de verdeling fijner is. De gemiddelde helling is dus: 0 2 f ( x ) d x 2 .

b

Bereken de gemiddelde helling exact.
Had je die ook anders kunnen berekenen?

In het algemeen is de gemiddelde helling van een (differentieerbare) functie f op het interval [ a , b ] : a b f ( x ) d x b a .

c

Laat zien dat dit gelijk is aan: f ( b ) f ( a ) b a

Extra opgaven bij paragraaf 6
15

Bekijk in figuur 1 het vlakdeel V .

figuur 1

De x -coördinaat van het zwaartepunt Z ( x Z , y Z ) van V kun je als volgt berekenen: x Z = 1 oppervlakte van  V p q x h ( x ) d x . Hierbij is h ( x ) de bij x horende hoogte van V , voor p x q . De berekening van y Z verloopt op een soortgelijke manier. In de volgende vragen zijn de vlakdelen symmetrisch in de lijn y = x . Dus geldt y Z = x Z . De hoekpunten van driehoek O A B hieronder zijn O ( 0,0 ) , A ( 3,0 ) en B ( 0,3 ) .

figuur 2
figuur 3
a

Toon met de formule hierboven aan dat het zwaartepunt van driehoek O A B in figuur 2 het punt ( 1,1 ) is.

Het vlakdeel O A P Q B figuur 3 wordt begrensd door de x -as, de y -as, de lijn x = 3 , de lijn y = 3 en de hyperbool met vergelijking x y = 3 .

b

Bereken exact de x -coördinaat van het zwaartepunt van dit vlakdeel.

16

We gaan op zoek naar het zwaartepunt van een homogene halve cirkel. De straal van de cirkel is R en het middelpunt M . Het zwaartepunt ligt op de symmetrieas. We benaderen de halve cirkel met een stapel rechthoeken met hoogte Δ h . De halve cirkel snijdt de verticale zijden van de rechthoeken middendoor. De gemiddelde hoogte van een rechthoek noemen we h .

a

Geef een formule voor het moment van de rechthoek op hoogte h ten opzichte van M .

Een benadering van het moment van de halve cirkel ten opzichte van M is 2 h R 2 h 2 Δ h . Deze benadering is beter naarmate Δ h dichter bij 0 ligt. Dus het zwaartepunt heeft afstand 2 π R 2 0 R 2 h R 2 h 2 d h tot M .

b

Bereken deze integraal exact en bepaal hoe hoog het zwaartepunt boven M ligt.

17

Van een cirkelschijf met middelpunt ( 0,0 ) en straal 1 is het kwart getekend dat in het eerste kwadrant ligt. De cirkelboog is de grafiek van de functie f die gegeven is door f ( x ) = 1 x 2 op het domein [ 0,1 ] . Zie het plaatje links.

We wentelen het kwart van de cirkelschijf om de x -as. Het omwentelingslichaam dat dan ontstaat is een halve bol. Zie het plaatje rechts.
Het zwaartepunt van de halve bol ligt op de positieve x -as.
Voor de x -coördinaat x Z van dit zwaartepunt geldt: x Z = M V , waarbij M = π 0 1 x ( f ( x ) ) 2 d x en V is de inhoud van de halve bol.
De inhoud van een bol met straal r is gelijk aan 4 3 π r 3 .

Bereken x Z exact.

18

De oppervlakte van een bol
We bekijken een bol met straal R . Hiernaast zie je een verticale doorsnede door het middelpunt van de bol. De hoogte boven het vlak van de evenaar noemen we h . Bij elke hoogte h hoort een hoek α (de breedtegraad).

a

Bepaal het verband tussen α , R en h . Druk ook de straal van de breedtecirkel in R en α uit.

We veranderen α een beetje met Δ α . De oppervlakte van de bol tussen de hoogten bij α en α + Δ α is, omdat Δ α klein is, goed te benaderen door de oppervlakte van de zijkant van een cilinder met hoogte R Δ α en straal R cos α .

b

Druk deze oppervlakte in R , α en Δ α uit.

c

Laat zien dat de oppervlakte van de bol tussen de breedtegraden β en γ berekend kan worden met:
β γ 2 π R 2 cos ( α ) .

Laat h 1 de hoogte bij β en h 2 de hoogte bij γ zijn.

d

Laat zien dat de oppervlakte van de bol tussen de hoogten h 1 en h 2 gelijk is aan: 2 π R ( h 2 h 1 ) .

e

Wat is dus de oppervlakte van een bol met straal R ?

Opmerking:

Aan de formule uit d zie je dat de oppervlakte van een bolschil alleen van het hoogteverschil afhangt!