Primitieve

Een functie F heet primitieve functie van de functie f op het interval [ a , b ] als F ( x ) = f ( x ) voor alle x in [ a , b ] .
Gegeven is een functie f op het interval [ a , b ] .
Als F een primitieve van f is, dan is de functie x F ( x ) + c ook een primitieve van f voor elke constante c .
Omgekeerd: als F 1 en F 2 primitieven zijn van f , dan is F 1 F 2 constant.

functie f

primitieve functie F

f ( x ) = x n

F ( x ) = 1 n + 1 x n + 1 , n 1

f ( x ) = 1 x

F ( x ) = ln | x |

f ( x ) = sin ( x )

F ( x ) = cos ( x )

f ( x ) = cos ( x )

F ( x ) = sin ( x )

f ( x ) = a x

F ( x ) = 1 ln ( a ) a x , a > 0 en a 1

f ( x ) = ln ( x )

F ( x ) = x ln ( x ) x

De integraal

We definiëren a b f ( x ) d x = F ( b ) F ( a ) ; hierbij is F een primitieve van f op [ a , b ] .
We noemen a b f ( x ) d x = F ( b ) F ( a ) een bepaalde integraal, dit in tegenstelling tot een primitieve die we wel een onbepaalde integraal noemen.

a b f ( x ) d x is de gesigneerde oppervlakte op het interval [ a , b ] , dat wil zeggen: de oppervlakte tussen de x -as en de grafiek van f moet je positief rekenen als die boven de x -as ligt en anders negatief.

Zo is bijvoorbeeld in de figuur hiernaast
1 11 f ( x ) d x = 25 26 + 20 = 19 .

Hoofdstelling van de integraalrekening
De functie x a x f ( t ) d t heeft als afgeleide de functie f .

p q ( f ( x ) g ( x ) ) d x is de gesigneerde oppervlakte tussen de grafieken van f en g op het interval [ p , q ] , zie figuur.

(Als de grafiek van f boven die van g ligt, moet je de oppervlakte tussen de grafieken positief rekenen en anders negatief.)
In het bijzonder: als de grafiek van f op het hele interval [ a , b ] boven de grafiek van g ligt, dan is de oppervlakte tussen de grafieken van f en g op [ a , b ] : a b ( f ( x ) g ( x ) ) d x .

De inhoud van een lichaam met een integraal berekenen
.

Door een lichaam L wordt een getallenlijn (as) gestoken. L wordt begrensd door vlakken op hoogte a en b loodrecht op de as, met a < b .
De oppervlakte van het lichaam op hoogte x noemen we O ( x ) . Dan is de inhoud van L = a b O ( x ) d x .

Een bijzonder gevolg hiervan is het volgende.

De inhoud van een omwentelingslichaam

Stelling
f is een functie op het interval [ a , b ] .
Als je het gebied tussen de grafiek van f en de x -as om de x -as wentelt (figuur links), krijg je een lichaam met inhoud: a b π y 2 d x .
Als je het gebied tussen de grafiek van f en de y -as om de y -as wentelt (figuur rechts), krijg je een lichaam met inhoud: p q π x 2 d y .
Hierbij is:

  1. p = f ( a ) en q = f ( b ) als f stijgend is,

  2. p = f ( b ) en q = f ( a ) als f dalend is.