1

Met de functies y 1 = x en y 2 = 20 x + 1 kun je nieuwe functies bouwen. We maken drie bouwsels:

  1. door y 1 en y 2 op te tellen: y = x + 20 x + 1

  2. door y 2 te schakelen na y 1 : y = 20 x + 1

  3. door y 1 en y 2 te vermenigvuldigen: y = x 20 x + 1

a

Welke regel gebruik je om y = x + 20 x + 1 te differentiëren?
En welke regel gebruik je om y = 20 x + 1 te differentiëren?

De functie y = x 20 x + 1 is het product van y 1 en y 2 .

b

Ga na dat je deze functie niet kunt differentiëren met de som- of kettingregel.

Deze paragraaf gaat over het differentiëren van het product van (twee) functies.

2

We bekijken eerst een eenvoudig geval: het product van twee lineaire functies.
y 1 = 2 x + 5 , y 2 = 3 x + 1 en y = y 1 y 2 .

a

Wat voor soort grafiek heeft y ?

b

Bepaal d y d x door eerst in y = ( 2 x + 5 ) ( 3 x + 1 ) de haakjes uit te werken.

c

Iemand denkt dat d y d x = d y 1 d x d y 2 d x . Heeft hij gelijk?

3

We nemen nu het product van twee willekeurige lineaire functies: y 1 = a x + b , y 2 = c x + d en y = y 1 y 2 .

a

Bereken d y d x door eerste de haakjes weg te werken.

b

Laat zien dat d y d x = y = a y 2 + c y 1 .

4

Van een rechthoek is de breedte y 1 en de lengte 16 .

y 1 is een functie van x . Stel dat voor een zekere waarde van x de groeisnelheid van y 1 gegeven is: d y 1 d x = 1 4 .

a

Wat is dan de groeisnelheid van de oppervlakte van de rechthoek?

Van een rechthoek is de lengte y 2 en de breedte 3 .

y 2 is een functie van x . Stel dat voor een zekere waarde van x de groeisnelheid van y 2 gegeven is: d y 2 d x = 8 .

b

Wat is dan de groeisnelheid van de oppervlakte van de rechthoek?

5

Van een rechthoek is de breedte y 1 , de lengte y 2 en de oppervlakte y = y 1 y 2 .
Hierbij zijn y 1 , y 2 en y functies van x .

Als x toeneemt met Δ x , nemen de zijden y 1 en y 2 toe met Δ y 1 en Δ y 2 . Dan neemt de oppervlakte y = y 1 y 2 ook toe, namelijk met y 1 Δ y 2 + y 2 Δ y 1 + Δ y 1 Δ y 2 .

a

Kun je deze drie termen in het plaatje aanwijzen?

We delen de toename van de oppervlakte door Δ x .

b

Laat zien dat je dan krijgt: y 1 Δ y 2 Δ x + y 2 Δ y 1 Δ x + Δ y 1 Δ x Δ y 2 .

We laten Δ x tot 0 naderen.

c

Ga na dat je dan krijgt: y 1 d y 2 d x + y 2 d y 1 d x + 0 .

Productregel
Als y = y 1 y 2 , dan d y d x = d y 1 d x y 2 + y 1 d y 2 d x .
Anders genoteerd: y = y 1 y 2 + y 1 y 2 .

6
a

Ga na dat je antwoord bij opgave 44b in overeenstemming is met de productregel.

b

Ga na dat je antwoorden bij opgave 45a en b in overeenstemming zijn met de productregel.

In de afleiding van de productregel was een rechthoek getekend met zijden y 1 en y 2 . Hierin moeten y 1 en y 2 dus positief zijn. De productregel is echter algemeen geldig.
We geven nog een andere afleiding van de productregel, die handig gebruik maakt van de kettingregel.

7

We gebruiken dezelfde notatie als hiervoor.
Bekijk: ( y 1 + y 2 ) 2 = y 1 2 + 2 y 1 y 2 + y 2 2 .

a

Ga na dat de afgeleide van het linkerlid is (kettingregel): 2 ( y 1 + y 2 ) ( y 1 + y 2 ) . Schrijf deze uitdrukking zonder haakjes.

b

Ga na dat de afgeleide van het rechterlid is:
2 y 1 y 1 + 2 ( y 1 y 2 ) + 2 y 2 y 2 .

De twee afgeleiden in a en b zijn gelijk.

c

Laat zien dat hieruit de productregel volgt.

Voorbeeld:

De afgeleide van de functie p : x x 3 2 x + 3 bepaal je als volgt.
De functie p is het product van de functies f en g met
f ( x ) = x 3 en g ( x ) = 2 x + 3 .
f ( x ) = 3 x 2 en g ( x ) = 1 2 2 x + 3 2 = 1 2 x + 3 , dus (met de productregel): p ( x ) = 3 x 2 2 x + 3 + 1 2 x + 3 x 3 .

8

Differentieer:

a

y = ( x 4 + x ) x

b

y = x x + 9

9

Differentieer y = ( 5 x 2 + 1 ) ( 4 x 3 + 1 ) op twee manieren:

a

Met de productregel.

b

Door eerst de haakjes uit te werken.

c

Vergelijk de resultaten in a en b.

10

Gegeven is de functie y = x 2 x 3 .

a

Differentieer de functie met de productregel.

Deze functie kun je ook zo schrijven: y = x 5 .

b

Controleer daarmee of je a goed hebt.

11

Bij een functie y van x maken we twee nieuwe functies:
u = x y en v = 3 y .
Als je de afgeleide van y kent, dan ken je ook die van u en van v .

a

Druk met behulp van de productregel u uit in y .

b

Druk met behulp van de productregel v uit in y .

c

Met welke regel kun je het resultaat in b eenvoudiger vinden?

12

Bij een functie y van x maken we nog een derde functie:
z = y y .

a

Druk z uit in y en y met de productregel.

z = y 2 .

b

Druk z uit in y en y met de kettingregel.

13

Gegeven is de functie y = ( x 2 + 2 ) 3 x 2 .

a

Bepaal exact een vergelijking van de raaklijn aan de grafiek in het punt met eerste coördinaat 1 .

b

Controleer je antwoord met de GR.

14

Van een metalen plaat van 37  dm breed vouwen we een goot. De bodem maken we 7  dm en de schuin oplopende kanten dus 15  dm. De hoogte van de goot noemen we x .
De capaciteit C van de goot is de hoeveelheid water (in liter) die de goot per dm lengte kan bevatten.

a

Schrijf C als functie van x .

b

Bereken C .

c

Onderzoek met de GR voor welke waarde van x de capaciteit maximaal is.

d

Controleer of voor die waarde van x de groeisnelheid C precies 0 is.

15

We vormen het product y van drie functies y 1 , y 2 en y 3 van x : y = y 1 y 2 y 3 .

z = y 1 y 2

a

Druk z uit in y 1 , y 2 , y 1 en y 2 .

y is het product van z en y 3 .

b

Druk y uit in z , y 3 , z en y 3 en vervolgens in y 1 , y 2 en y 3 en y 1 , y 2 en y 3 .

Productregel voor drie functies
Als y 1 , y 2 en y 3 functies van x zijn en y = y 1 y 2 y 3 , dan
y = y 1 y 2 y 3 + y 1 y 2 y 3 + y 1 y 2 y 3 .

Merk op dat in het product y 1 y 2 y 3 elk van de functies één keer afzonderlijk gedifferentieerd wordt. Het resultaat bestaat dus uit drie termen.

16

Gegeven de functie y = ( x 2 + 1 ) ( x 3 + 2 ) ( x 4 + 3 ) .

a

Differentieer deze functie met de productregel voor drie functies. Werk de haakjes niet uit.

b

Stel een vergelijking op van de raaklijn in het punt ( 0,6 ) .

17

Gegeven is de functie y = ( 1 x ) ( 1 + x ) ( 1 + x 2 ) .

a

Bereken d y d x voor x = 1 met de productregel.

b

Bereken d y d x voor x = 1 door eerst de formule voor y zonder haakjes te schrijven.

(hint)
( a b ) ( a + b ) = a 2 b 2
18

Hoe luidt de productregel voor vier functies, zeg voor y = y 1 y 2 y 3 y 4 ?

19

Gegeven is de functie y = ( x 1 ) ( x 2 ) ( x 3 ) ( x 4 ) .
De grafiek van deze functie snijdt de x -as in vier punten.

a

Bereken de afgeleide in elk van die punten.

De antwoorden bij a waren afwisselend negatief en positief.

b

Maak op grond hiervan een schets van de grafiek.

c

Hoeveel oplossingen zal y = 0 hebben?

20

Gegeven is de functie f : x x 6 x .
Er geldt: f ( x ) = 12 3 x 2 6 x .

a

Laat dat zien.

b

Bereken de coördinaten van het punt waar de raaklijn horizontaal is.

In Rekentechniek kun je de vaardigheid oefenen die in opgave 62a nodig is.