1

Snijpunt ( 1,4 ) wordt op k bereikt op t = 4 en op m op t = 2 ; cos ( ϕ ) = 2 5 5 .
Snijpunt ( 4,7 ) ; cos ( ϕ ) = 3 10 10 .
Snijpunt ( 5,7 ) ; cos ( ϕ ) = 6 65 13

2
a

P , respectievelijk Q is de loodrechte projectie van Y op k respectievelijk m .

b

cos ( ϕ ) = 3 5 , dus O P = 3 5 9 = 27 5 .
O Q = 4 5 9 = 36 5 . De lengte van v en w is 5 , dus a = 27 25 en b = 36 25 .

3

Het is de hoek α tussen de vectoren ( 2 0 1 ) en ( 0 2 1 ) . Dus cos ( α ) = 1 5 en α = 102 ° .

4
a

Dat is de hoek tussen de vlakken x 1 + z 3 = 1 en y 1 + z 3 = 1 , dus de hoek α van de vectoren ( 1 0 3 ) en ( 0 1 3 ) . Er geldt: cos ( α ) = 0 3 + 3 0 + 1 1 2 2 = 1 4 , dus α = 76 ° .

b

Noem de hellingshoek β, dan is de hoek tussen de vectoren ( 1 0 tan β ) en ( 1 tan β 0 ) 45 ° , dus 1 1 + tan 2 β = 1 2 2 . Dus β = tan 1 ( 2 1 ) 23 ° .

5
a

Een vergelijking van vlak A C H is x 3 + y 2 + z 4 = 1 . Die kun je herschrijven als 4 x + 6 y + 3 z = 12 , dus een normaalvector is ( 4 6 3 ) .

c

Noem die hoek α. Dan is de hoek tussen n en C E gelijk aan 90 ° α .
C E = ( 3 2 4 ) , dus | C E n | = | 3 4 + 2 6 + 4 3 | = 12 en | C E | | n | = 3 2 + ( 2 ) 2 + 4 2 4 2 + 6 2 + 3 2 = 29 61 , dus cos ( α ) = 12 29 61 , dus α = 73 ° en de gevraagde hoek is 17 ° .

c

P = ( 4 t ,6 t ,3 t ) voor die waarde van t waarvoor 4 4 t + 6 6 t + 3 3 t = 12 t = 12 61 , dus P = ( 48 61 , 72 61 , 36 61 ) . De afstand is de lengte van O P = 12 61 61 .

d

Noem die hoek γ , dan is γ ook de hoek tussen normalen van die vlakken, dus tussen ( 4 6 3 ) en ( 0 1 0 ) . cos ( γ ) = 6 61 , dus γ = 40 ° .

6
a

Het snijpunt van lijn L R met de x -as is R s en het snijpunt van lijn L Q met de y -as is Q s ,
De schaduw is driehoek P Q s R s .

b

Uit gelijkvormigheid volgt: S R s = 3 R S = 9 en T Q s = 2 T Q = 6 .
Dus oppervlakte driehoek P S R s = 18 , oppervlakte driehoek P T Q s = 18 , oppervlakte vierhoek O S P T = 24 , oppervlakte driehoek O R s Q s = 75 . Dus oppervlakte schaduw is 15 .

c

Teken een lijn door U evenwijdig aan lijn O P . Die snijdt de ribbe R Q . Het snijpunt noemen we V . Lijn P V snijdt de z -as in het gewenste punt N .

e

Een vergelijking van vlak P Q R is 3 x + 9 y 12 z = 45 . Het snijpunt van dit vlak met de z -as is het gevraagde punt N ( 0,0,3 3 4 ) .

7
a

De inhoud van piramide O S R H is 1 3 1 2 3 3 6 = 9 , dus de gevraagde inhoud is 6 4 4 9 = 180 .

b

De doorsnede is vijfhoek A B T R U , waarbij U het snijpunt van de lijnen B G en C Q is en T het snijpunt van de lijnen O S en A H is en

c

De driehoeken T B C en T G Q zijn gelijkvormig; de vergrotingsfactor is 2 , dus B T = 2 3 6 2 = 4 2 .
De oppervlakte van rechthoek A B T U = 4 2 6 = 24 2 ; de oppervlakte van driehoek R T U = 1 2 2 2 6 = 6 2 , De oppervlakte van de doorsnede is 24 2 + 6 2 = 30 2 .

d

Het vlak snijdt de x -as in ( 12,0,0 ) , de y -as in ( 0,12,0 ) .

Een vergelijking is dus x 12 + y 12 + z c = 1 voor een of ander getal c . Het punt ( 6,3,6 ) voldoet, dus c = 24 . Een vergelijking is dus: 2 x + 2 y + z = 24 .

e

Noem die hoek α, dan is α ook de hoek tussen de normaalvectoren ( 1 0 0 ) en ( 2 2 1 ) . We berekenen cos ( α ) met het inproduct. Je vindt: cos ( α ) = 2 3 , dus α = 48 ° .

f

Het middelpunt M van de bol ligt op de lijn door de middens van het boven- en het grondvlak van de kubus. Zeg op hoogte x .
De cirkel door de vier hoekpunten in het bovenvlak heeft straal 3 , die door hoekpunten van het grondvalk heeft straal 3 2 .
Noem de straal van de bol R , dan geldt: ( 6 x ) 2 + 3 2 = R 2 en x 2 + ( 3 2 ) 2 = R 2 , dus x = 2 1 4 , dus het middelpunt M is ( 3,3,2 1 4 ) .

g

De achthoek op hoogte h bestaat uit een vierkant van 6 bij 6 waaruit bij de hoekpunten rechthoekige driehoeken met rechthoekszijden 1 2 h zijn weggelaten. De oppervlakte is dus 36 1 2 h 2 , dus h = 4 3 .

8

Kies een assenstelsel zó, dat de drie ribben op de assen liggen. Het hoogste punt is dan de oorsprong O . En vergelijking van het maaiveld is: x 3 + y 4 + z 5 = 1 oftewel: 20 x + 15 y + 12 z 60 = 0 . De afstand van O tot het maaiveld is dan | 20 0 + 15 0 + 12 0 60 | 20 2 + 15 2 + 12 2 = 60 769 .

9
a

De coördinaten van het snijpunt van de lijnen O A en B C zijn ( 12,0,0 ) (met gelijkvormigheid). Een tweede punt van de snijlijn is T , dus de snijlijn heeft pv: ( x , y , z ) = ( 12 + 6 t ,0,5 t ) .

b

P is het snijpunt van lijn B T met het vlak O door loodrecht op lijn B T . Een vergelijking van V is: 3 x + 3 y 5 z = 0 .
Een pv van lijn B T is: ( x , y , z ) = ( 0,0,10 ) + t ( 3,3, 5 ) . Je krijgt P voor de waarde van t waarvoor 3 3 t + 3 3 t 5 ( 10 5 t ) = 0 , dus voor t = 50 43 . Je vindt: P = ( 150 43 , 150 43 , 180 43 ) .

c

Dat punt noemen we Q = ( 0,4,0 ) + t ( 3,1,0 ) .
Q is het snijpunt het vlak W door T loodrecht op lijn B C . Een vergelijking van W is 3 x + y = 0 . Het snijpunt van lijn B T met W is Q ( 1 1 2 ,4 1 2 ,0 ) .

10
a

Dat is een stompe hoek. Normaalvectoren van de vlakken A B D en B C D zijn ( 4 0 3 ) en ( 0 4 3 ) . Noem de hoek α, dan cos ( α ) = 9 25 en cos ( α ) = 69 ° , dus de gevraagde hoek is 111 ° .

b

Druk de vlakken A B D en B C D 'plat'. De kortste weg is lijnstuk A C . M is het snijpunt van de lijnstukken A C en B D . Er geldt: M A B D = A D A B , dus M A = 15 34 34 en A C = 15 17 34 .

c

Dat is het snijpunt met het vlak V loodrecht op B T .
Een pv van lijn B T is ( x , y , z ) = ( 0,0,4 ) + t ( 3,3, 4 ) , een vergelijking van V is: 3 x + 3 y 4 z = 9 .
Het snijpunt krijg je voor t = 25 34 , dus dit is: ( 75 34 , 75 34 , 36 34 ) .

d

Zie figuur. De kortste weg is lijnstuk A E , waarbij A E loodrecht op D C staat.
Hoek A D B noemen we γ. Dan cos ( γ ) = 5 34 en sin γ = 3 34 en , dus sin 2 γ = 2 sin γ cos ( γ ) = 15 17 en A E = A D sin 2 γ = 75 17 .

e

De gevraagde hoek is hoek A M C , waarbij de punten A , M en C in de 'ruimte' liggen. De zijden van driehoek A M C zijn 15 34 , 15 34 en 3 2 . De gevraagde hoek is: 2 sin 1 ( 1 1 2 2 15 34 ) 111 ° .