1
a
Voor de figuur, zie het volgende onderdeel.

R , S , T en U zijn de middens van opeenvolgend A B , B C , C D en D A ; N is het midden van E F .
Dan zijn de symmetrievlakken vlak S U N en vlak R T F E .

b

M is het snijpunt van de lijnen R T en S U . De projectie van E is G , dat is het snijpunt van de lijn evenwijdig met lijn M N met lijn R T door E .

c
figuur bij onderdeel c

In de figuur is symmetrievlak R T F E getekend. G is de projectie van E op de zoldervloer. De gevraagde hoek is α.
Er geldt: α = tan 1 ( 3 2 ) 56 ° .

d

Zie einde opgave.
V is het snijpunt van de lijnen E P en A B . De projectie W is het snijpunt van lijn V G met de lijn door P evenwijdig met lijn E G .

e

Teken X op B C zó, dat Q X evenwijdig is met A B .
Teken Y op E F zó, dat X Y evenwijdig is met N S .
Teken het gevraagde punt Z op X Y zó, dat Z Q evenwijdig is met E G .

2
a

Teken het snijpunt J van de lijnen A P en B F .
Teken het snijpunt K van ribbe B F met de lijn door J evenwijdig met lijn A H .
Het gevraagde punt L is het snijpunt van lijn H K en de lijn door P evenwijdig met lijn A H .

b

Teken het snijpunt M van de lijnen F P en A B .
Het gevraagde punt N is het snijpunt van lijn D M en de lijn door P evenwijdig met D F .

3
a

Zie einde opgave.
Het punt van de knik noemen K en de plaats van de lamp Z . Het snijpunt van de lijnen Z K en M N is het punt dat de knik als schaduw heeft.

b

Lijnstuk M N is de middenparallel in driehoek A B K , dus K is het eindpunt van de nok. A K = 3 2 + 6 2 + 4 2 = 61 .
Dus de knik is 2 Z K B = 2 sin 1 ( Z B K B ) 45,2 ° .

c

Die blijft hetzelfde. De schaduw bestaat uit de snijlijnen van de twee dakvlakken met vlak L M N , waarbij L de plaats van de lamp is. In dit vlak ligt lijn A B , onafhankelijk van de plaats van L op A B .

d

Noem de plaats van de lamp L . Het gevraagde punt X is het snijpunt van lijn K L met lijn M N . Dit ligt op M N op 1 4 deel van N .

4
a

Teken het snijpunt K van de lijnen G M en B C .
Teken het snijpunt S van de lijnen E B en N K .
De schaduw is lijnstuk N S .

b

Het snijpunt van lijn G N met lijn B C noemen we T . Dan is S het snijpunt van lijn M T met lijnstuk E B .
De driehoeken T N B en T C G zijn gelijkvormig met vergrotingsfactor 2 , dus T B = 4 .
De driehoeken E M S en B T S zijn gelijkvormig met vergrotingsfactor T B E M = 2 , dus E S : S B = 1 : 2 .

5
a

Zie einde opgave.
M is het midden van ribbe A E . De schaduw bestaat uit de lijnstukken M N en M H .

b

De schaduw op de voorkant van de kubus is de snijlijn van vlak G H N met de kubus. Bekijk de volgende drie vlakken: de voorkant van de kubus, de achterkant en vlak G H N . Dit is het geval: twee evenwijdige vlakken gesneden door en derde. De snijlijnen zijn evenwijdig.

c

P is het snijpunt van de lijnen B C en G N en Q van de lijnen A D en H M . De schaduw is de halve lijn met beginpunt P door Q .
Bekijk de volgende drie vlakken: de tafel, de voorkant van de kubus en vlak G H N . Dat zijn drie vlakken met drie evenwijdige snijlijnen. De snijlijn van vlak G H N met de tafel is de schaduw van G H .

opgave 51a
opgave 51c
6
a

Zie einde opgave.
P is het snijpunt van de lijnen B D en H N .

b

Breng door lijn D F het 'hulpvlak' B F H D aan. Dit vlak snijdt vlak B E G volgens lijn B M , waarbij M het midden van het bovenvlak van de kubus is. Het gevraagde punt Q is het snijpunt van de lijnen Q M en D F .

opgave 52a
opgave 52b
7

We brengen een vlak V door A en de as van de cilinder aan. Het middelpunt van de grondcirkel is M . Lijn Am snijdt de grondcirkel ook in C . V snijdt de cilindermantel in de lijnen door A en C evenwijdig met de as van de cilinder. Het gevraagde punt D is het snijpunt van lijn A B met de lijn door C evenwijdig met de as van de cilinder.

8

Neem als hulpvlak bijvoorbeeld vlak A D M . Dat snijdt vlak B C H E volgens lijn H B . Het gevraagde punt P is het snijpunt van de lijnen H B en A M .

9

De hoekpunten van het grondvlak noemen we P , Q , R en S en de top T . Het hulpvlak is steeds A B T .
In het eerste geval is de snijlijn met het grondvlak lijn S Q . Het gevraagde punt C is het snijpunt met deze snijlijn en lijn A B .
In het tweede geval snijdt het hulpvlak ribbe Q R in U en is de snijlijn met het grondvlak S U . Het gevraagde punt C is het snijpunt met deze snijlijn en lijn A B .
In het derde geval snijdt het hulpvlak de ribben in het grondvlak in V en W en is de snijlijn met het grondvlak V W . Het gevraagde punt C is het snijpunt met deze snijlijn en lijn A B .

opgave 55a
opgave 55b
opgave 55
10

De top van de kegel noemen we T . Neem als hulpvlak vlak A B T . Dat snijdt de grondcirkel in C en D . Het gevraagde punt S is het snijpunt van de lijnen T D en A B .

11

Neem als hulpvlak V het vlak door A en C evenwijdig aan de as van de cilinder. V snijdt de grondcirkel in B en D . Het gevraagde punt S is het snijpunt van lijn A C en de lijn door D evenwijdig aan de as van de cilinder.

12
a

Zie einde opgave.
De schaduw S van S is het snijpunt van de lijnen A B en L S .

b

Teken het snijpunt E van de lijnen A B en C D . De schaduw E van E is het snijpunt van de lijnen A B en L E . De schaduw D van D is het snijpunt van de lijnen L D en C D .

13
a

Lijnen met dezelfde pijlen zijn evenwijdig, evenals de stippellijn.

b

Onder een hoek van 45 ° .