7.1  Onderzoeks- en enquêtevragen >

In kranten, boeken en op internet kom je regelmatig resultaten van statistisch onderzoek tegen. Hieronder zie je daar een voorbeeld van.

Monitor Internet en jongeren 2010-2012

De onderzoekers beschrijven de achtergrond waaruit het onderzoek is voortgekomen en het doel dat ze nastreven. Met zo’n probleemoriëntatie begint (statistisch) onderzoek. Er is informatie nodig om het probleem of het vraagstuk op te kunnen lossen. Het is de taak van een onderzoeker om deze informatie te leveren. Zodra de probleemsituatie helder is geformuleerd, kun je starten met het formuleren van de onderzoeksvragen: de vragen waarop het onderzoek antwoord moet geven. De onderzoeksvragen vormen het kompas van de onderzoeker, het is de rode draad die door de opzet van een onderzoek loopt.

1

Bekijk de bevindingen uit de Monitor Internet en jongeren 2010-2012.

a

Welke onderzoeksvragen hebben de onderzoekers zich waarschijnlijk gesteld?

b

Kun je bedenken hoe de onderzoekers dit hebben aangepakt?

c

Hoe zou je zelf zo’n onderzoek aanpakken?

Opmerking:

Het formuleren van goede onderzoeksvragen is een lastige klus. Hoe weet je nu of jouw vragen goed zijn? In het kort moet gelden: de onderzoeksvragen moeten een bijdrage leveren aan het oplossen van het probleem (of het vraagstuk) dat in de probleemoriëntatie is beschreven. Op internet vind je checklists die je kunt gebruiken om na te gaan of jouw onderzoeksvraag goed is.

2

Voor hun profielwerkstuk doen Ebbe en Nils onderzoek onder 15 - en 16 -jarige leerlingen in het voortgezet onderwijs.

a

Welke onderzoeksvragen kunnen ze stellen?

b

Wissel de onderzoeksvragen van jouw profielwerkstuk uit met de klas. Probeer elkaars vragen te verbeteren.

Als een probleemsituatie is vertaald naar onderzoekbare vragen, dan is het tijd om gegevens te verzamelen. Bij statistisch onderzoek gebeurt dat vaak met behulp van een enquête (ook wel ‘survey’ genoemd): de onderzoeker verzamelt gegevens door middel van het stellen van vooraf bedachte vragen aan de respondenten.
Er is een belangrijk verschil tussen een enquêtevraag en een onderzoeksvraag. Een enquêtevraag kan rechtstreeks gesteld worden in een vraaggesprek. Dit geldt meestal niet voor de onderzoeksvragen waar de enquêtevragen uit zijn afgeleid.

3

Het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) doet onderzoek naar en geeft voorlichting over de huishoudportemonnee. Denk dan aan onderwerpen als sparen, rondkomen, lenen, kortom: geldzaken in de praktijk! Al sinds 1984 houdt het Nibud de uitgaven van scholieren tussen de 12 en 18  jaar in de gaten. Het nationaal scholieren onderzoek 2012-2013 leverde de onderstaande bevindingen op.

Hieronder staan negen vragen die passen bij het nationaal scholieren onderzoek.

  • Krijg je kleedgeld van je ouders?

  • Wat is het verschil in inkomsten tussen jongens en meisjes?

  • Heb je afspraken met je ouders gemaakt over de besteding van je zakgeld? Zo ja, welke afspraken?

  • Hoeveel geld heb je op dit moment in totaal geleend?

  • In welke mate ben je het eens met de stelling “Lenen voor dure aankopen moet kunnen”?

  • Hoeveel schulden hebben scholieren gemiddeld?

  • Hoe vaak bekijk jij het saldo van je bankrekening?

  • In hoeverre zijn scholieren op de hoogte van hun financiële situatie?

  • Maak jij wel eens een overzicht om te kijken hoeveel geld je nog hebt?

a

Geef van elke vraag aan of het een onderzoeksvraag of een enquêtevraag is.

b

Bedenk minimaal twee onderzoeksvragen en twee enquêtevragen die passen bij het nationaal scholieren onderzoek.

4

In een onderzoek naar de relatie tussen schoolprestaties en de tijd die wordt besteed aan computerspellen wordt gevraagd: “Besteed je teveel tijd aan computerspellen?”

a

Is dat een goede enquêtevraag? Kun je hem verbeteren?

Een onderzoeker kan kiezen uit de volgende twee enquêtevragen: “Merkt u ook dat de onveiligheid op straat sterk is toegenomen?” of “Voelt u zich veilig op straat?”.

b

Welke vraag vind je beter?

In een onderzoek naar de werkdruk binnen een bepaald bedrijf staat de enquêtevraag: “Welk deel van de werktijd besteedt u aan zaken die met het werk niets te maken hebben?”

c

Geef commentaar op deze vraag.

Het opstellen van enquêtevragen is geen simpele zaak. Hieronder volgen aandachtspunten die je kunnen helpen bij het formuleren van goede vragen.

  • Stel begrijpelijke vragen.
    Niet iedereen begrijpt vragen als ‘Denkt u dat de snelheid waarmee de prijzen voor mobielen stijgen steeds groter wordt?’.

  • Stel ondubbelzinnige vragen.
    De vraag ‘Wanneer bent u van school gegaan?’ levert antwoorden op als ‘in 2010’, ‘toen ik 17 was’ of ‘afgelopen zomer’. Daarnaast is onduidelijk om welke school het gaat (basisschool, middelbare school of de laatst bezochte school).

  • Mijd suggestieve vragen.
    Vragen als ‘Heeft u ook genoten van de warme zomer afgelopen jaar?’ sturen mensen al in een bepaalde antwoordrichting.

  • Stel geen dubbele vragen.
    Bij vragen als ‘Is het u bekend dat er in Leiden examentraining gegeven wordt, maar dat men daar niet alle vakken aanbiedt?’ moet je eigenlijk zowel op de eerste als tweede vraag een antwoord geven, terwijl een antwoord op de tweede vraag enkel zin heeft als de eerste met ‘ja’ beantwoord is.

  • Stel geen vragen met een dubbele ontkenning.
    Bij vragen als ‘Heeft u liever niet dat er geen keuzemogelijkheden zijn?’ weet je als onderzoeker eigenlijk niet wat het antwoord ‘ja’ betekent.

  • Pas op met vragen die een beroep doen op herinnering.
    Uit onderzoek blijkt dat mensen zeer onnauwkeurige antwoorden geven op vragen waarbij ze uit hun geheugen moeten putten.

  • Pas op met sociaal gevoelige onderwerpen.
    Een vraag als ‘Hoe vaak heb je het laatste half jaar drugs gebruikt?’ zullen velen niet (helemaal) eerlijk beantwoorden.

5

Wat mankeert er aan de volgende enquêtevragen en formuleer voorstellen (eventueel meerdere) tot verbetering.

a

De film GREASE is door heel veel mensen gezien. Heb jij deze gezien?

b

Lees je een krant, zoals de Volkskrant of het Algemeen Dagblad?

c

Ouders willen dat hun kinderen het verder brengen dan zijzelf. Vinden jouw ouders dat ook belangrijk of juist niet? Ja/nee.

d

Als je uitgaat, drink je je dan altijd in? Ja/nee.

e

Vind je dat de overheid meer subsidie voor openbaar vervoer moet geven, maar de snelwegen niet mag vergeten?

f

Ben je voor het verlagen van de treintarieven?

6

Je wilt door middel van een enquête een beeld krijgen van de bestedingen van jongeren van 16 18  jaar.

Formuleer minstens vijf vragen die geschikt zijn voor de enquête. Wissel jouw vragen uit met een klasgenoot en probeer elkaars vragen te verbeteren.