De verhouding tussen de zijden
1
a

Schoolbord, tv-scherm, A4-papier, deur, foto.

b

Bol, cilinder, piramide.

2
a

-

b

-

c

-

3
a

Groot Brittannië: 15 : 30 = 1 : 2 ; Duitsland: 18 : 30 = 3 : 5 ;
Nederland: 20 : 30 = 2 : 3 ; Zwitserland: 30 : 30 = 1 : 1

b

Groot Brittannië: 15 : 30 = 30 : 60 ; Duitsland: 18 : 30 = 30 : 50 ;
Nederland: 20 : 30 = 30 : 45 ; Zwitserland: 30 : 30 = 30 : 30

c

Baan Duitse vlag: 6 : 30 = 1 : 5
Baan Nederlandse vlag: 20 3 : 30 = 20 : 90 = 2 : 9

Gelijkvormige rechthoeken
4
a

Eerste mogelijkheid: 22 : 33 = x : 18 2 : 3 = x : 18 x = 12
Tweede mogelijkheid: 22 : 33 = 18 : x 2 : 3 = 18 : x x = 27

b

Eerste mogelijkheid: 22 : 33 = x : a 2 : 3 = x : a 2 3 = x a x = 2 3 a
Tweede mogelijkheid: 22 : 33 = a : x 2 : 3 = a : x 2 3 = a x 2 x = 3 a x = 3 2 a = 1 1 2 a

5
a

factor = 12 16 = 3 4

b

breedte = 3 4 × 12 = 9  cm

6
a

De diagonalen lopen evenwijdig. Het bedrukte deel is gelijkvormig met de hele bladzijde.

b

Zie voorbeeld hieronder: 5 : 8 3 : 6

c

De breedte van de zetspiegel wordt 20 9 = 11  cm. Als de zetspiegel gelijkvormig moet zijn met de pagina zelf geldt voor de hoogte h van de zetspiegel: 20 : 11 = 30 : h , dus h = 30 11 20 = 16,5  cm.
Er blijft voor het kop- en staartwit samen 30 16,5 = 13,5  cm over.

7
a

Teken bijvoorbeeld een rechthoek van 10 bij 16 cm.

b
c

snijwit = 1,5 x ;
kopwit = 1,5 x ;
staartwit = 2,5 x ;
Bij een rechthoek van 10 bij 16 cm geldt dan:
breedte = 10 x 1,5 x = 10 2,5 x ;
hoogte = 16 1,5 x 2,5 x = 16 4 x

d

hoogte breedte = 16 4 x 10 2,5 x = 4 ( 4 x ) 2,5 ( 4 x ) = 4 2,5 = 8 5 , dus hoogte : breedte = 8 : 5 en dus is de zetspiegel gelijkvormig met de hele pagina.

8
a

Trek eerst de twee pagina-diagonalen (1 en 2). Dan de twee spread-diagonalen (3 en 4). Dit geeft de punten A en B. Dan vanuit punt B loodrecht naar de bovenzijde geeft punt C (5). Lijnstuk AC (6) snijden met een paginadiagonaal geeft punt D. Dan met lijnstukken evenwijdig aan de paginazijdes de bladspiegel aftekenen.

b

Via het tellen van de hokjes wordt het 21 40,5 = 14 27 deel bedrukt, ofwel ongeveer 52 %

c

rugwit : snijwit = 1 : 2;
kopwit : staartwit = 1 : 2

Spiralen
9
a

Zie linker figuur hieronder: de hoekpunten liggen op één lijn.
(Of: de diagonalen liggen op elkaar.)

b

Zie tweede figuur hieronder. Je ziet vier gelijkvormige rechthoeken.

c

Zie derde figuur hieronder.

d

Zie derde figuur hieronder.
De rechthoeken A B C D en A G F E zijn gelijkvormig. De hoeken met de stippen zijn even groot. Een stip en sterretje maken samen een hoek van 90 ° . Dus in driehoek A G S is hoek S = 180 ° – (stip + sterretje) = 180 ° 90 ° = 90 ° .

e

Zie vierde figuur hieronder.
Draai rechthoek E F G C om punt C over 90 ° tegen de wijzers van de klok in. Diagonaal C F draait ook 90 ° en komt in het verlengde van diagonaal A C te liggen. De rechthoeken A B C D en C E F G zijn dan gelijkvormig.

10
a

Omdat de rechthoeken gelijkvormig zijn, zijn ook de rechthoekige driehoeken gelijkvormig. Ze hebben dus dezelfde hoeken. Als de ene scherpe hoek van de driehoek α is, dan is de andere hoek 90 ° α ; in zo'n punt waar de diagonalen bij elkaar komen, komen deze twee hoeken samen en dus is de hoek tussen de diagonalen α + ( 90 ° α ) = 90 ° .

b

-

c

factor = 0,72

d

v = 1,5 invullen in de formule geeft f = 0,721 .

A-formaten
11
a

Zie afmetingen in figuur hieronder.
Voor R 0 , R 2 , R 4 geldt breedte : lengte = 15 : 20 = 7,5 : 10 = 3,75 : 5 = 3 : 4 , dus ze zijn gelijkvormig.
Voor R 1 , R 3 , R 5 geldt breedte : lengte = 10 : 15 = 5 : 7,5 = 2,5 : 3,75 = 2 : 3 , dus ze zijn gelijkvormig.

b

Zie figuur hieronder.
R 0 , R 2 , R 4 ,... blijven vierkanten, dus zijn gelijkvormig.
De verhouding van de zijden van R 1 , R 3 , R 5 ,... is steeds 1 : 2 , dus ze zijn gelijkvormig.

12
a

-

b

De korte zijde van R 0 is x en de lange zijde is 2 .

c

x x = 2 , ofwel x 2 = 2

d

x = 2 1,41

e

10 keer zo groot, dus dan x = 10 2 .

f

a keer zo groot, dus dan x = a 2 .

g

breedte : lengte = 1 : 2

13
a

a a 2 = a 2 2 = 1
a 2 = 1 2 0,707... ,
dus a = 0,707... 0,841  m.
De korte zijde is 0,841  m = 841  mm.
De lange zijde is 2 0,841 1,189  m = 1189  mm.

b

Oppervlakte A1-vel = 0,5  m2;
Afmetingen: 594,5  mm bij 841  mm.

c

oppervlakte (m2)

lengte (mm)

breedte (mm)

A0: bouwtekening

1

1189

841

A1: opengeslagen krant

1 2

841

594,5

A2: dichtgeslagen krant

1 4

594,5

420,5

A3: kleine poster

1 8

420,5

297,25

A4: printpapier

1 16

297,25

210,25

A5: kleine schrift

1 32

210,25

148,63

A6: briefkaart

1 64

148,63

105,13

A7: promo-flyertje

1 128

105,13

74,32

A8: visitekaartje

1 256

74,32

52,57

A9: ???

1 512

52,57

37,16

A10: postzegel

1 1024

37,16

26,29

d

Zie tabel bij vraag c.

e

2 5 = 32 stuks

14
a

Gebruik verhouding = 2 1,414
en factor = 1 2 = 1 2 0,707 .

b

Begin met een A-formaat met afmetingen a bij a 2 ; de langste zijde wordt gehalveerd (dus a 2 wordt 1 2 a 2 ) en de breedte wordt de nieuwe lengte;
De horizontale rechthoek heeft afmetingen 1 2 a 2 bij a ;
De volgende rechthoek heeft afmetingen 1 2 a bij 1 2 a 2 ;
Het gat heeft breedte 1 2 a en dat is precies de lengte van het vierde A-formaat.

c

Invullen verhouding v = 2 geeft:
f = 1 + 1 + 4 ( 2 ) 2 2 2 = 1 + 9 2 2 = 1 + 3 2 2 = 2 2 2 = 1 2 , dus klopt.

d

Twee opeenvolgende grijze diagonalen ontstaan door de bijbehorende A-formaten twee keer dubbel te vouwen. De diagonaal is dan gehalveerd.
Of: de lengtevergrotingsfactor van twee opeenvolgende A-formaten is 1 2 ; dus twee stappen verder is de lengtevergrotingsfactor ( 1 2 ) 2 = 1 2 , dus de diagonaal is dan gehalveerd.
Of: Van A0 naar A1, van A1 naar A2, etc. wordt de oppervlakte gehalveerd. Na twee stappen is de oppervlaktevergrotingsfactor 1 2 1 2 = 1 4 . De lengtevergrotingsfactor is dan 1 4 = 1 2 , dus de diagonaal is dan gehalveerd.

e

Verbind de knikken door één knik over te slaan met een rechte lijn. Het snijpunt is het oog van de spiraal.