1
a

Op een derde

b

De twee driehoeken hebben dezelfde hoeken: bij de top heb je twee snijdende lijnen, dus zijn de overstaande hoeken gelijk. De andere twee hoeken zijn gelijk want de verticale lijnen in het vouwpapier zijn evenwijdig, dus zijn het Z-hoeken.

c

Twee keer zo groot, dus de vergrotingsfactor is 2 .
De hoogte van de grote driehoek is twee keer zo hoog als de hoogte van de kleine driehoek.

d

De hoogtes van de twee driehoeken verhouden zich als 2:1, dus de hoogte van de grote driehoek is 2 3 deel van 1 2 , ofwel op 2 3 × 1 2 = 1 3 deel.

e

-

f

29 keer; 199 keer; 2 n 1