5A.3  Tweedegraadsfuncties >
Wat is een tweedegraads functie?
1
a

a = 3 , b = 0 , c = 2

b

Kwadratische functies.

c

Anders krijg je een lineaire of constante functie, want x 2 komt dan niet in de formule voor.

d

Een parabool.

2
a

( ‐2,‐6 )

b

‐2 ± 2 3

c

In het vorige onderdeel heb je berekend welke de eerste coördinaten van de snijpunten van de grafiek met de x -as zijn.
Omdat de grafiek van de functie een dalparabool is, ligt de grafiek onder de x -as tussen die snijpunten, dus: 2 2 3 < x < 2 + 2 3 .

De groeisnelheid van een lineaire en een kwadratische functie
3
a

Een rechte lijn door ( 0,3 ) en ( 1,5 ) .

b

2 ; 2

c

In alle gevallen 2 .

d
Rechte lijn door ( 0,‐2 ) met richtingscoëfficiënt π .

e

π

4
a

x -coördinaat

1

0

1

2

3

4

5

helling

3

2

1

0

1

2

3

b

helling = 8

c

helling = a 2

5
a

4,0001

b

6,0001 , 8,0001 , 10,0001

c

40 , met de GR vind je 40,0001 .

6
a

Δ O is het oker stuk in het plaatje. Het is te verdelen in een vierkant rechtsonder van Δ x bij Δ x en twee rechthoeken van Δ x bij 20 .

b

40

c

y = a 2 + 2 a Δ x + ( Δ x ) 2 ; Δ O Δ x = 2 a + Δ x

d

2 a

e

-

7
a

De eerste coördinaat van dat punt noemen we a . De helling in dat punt is dan 2 a , dus 2 a = 3 , dus a = 1 1 2 . De tweede coördinaat van het punt is f ( 1 1 2 ) = 2 1 4 , dus in het punt ( 1 1 2 ,2 1 4 ) .

b

De eerste coördinaat van dat punt noemen we a . De helling in dat punt is dan 2 a = 10 , dus a = 5 . Het gevraagde punt is dus: ( 5,25 ) .

De somfunctie en zijn groeisnelheid
8
a

90 meter

b

9 m/s

9
  • f ( x ) = 2 x + 4

  • f ( x ) = 2 x 4

  • f ( x ) = 2 x 1 2

  • f ( x ) = ( x 1 ) 2 = x 2 2 x + 1 , dus f ( x ) = 2 x 2 .

10
a

O ( x ) = x 2 + 2 x , O ( x ) = 2 x + 2

b

Dat is de oppervlakte van de oker gekleurde delen.
Het stuk linksonder: a Δ x ,
het vierkant midden onder: ( Δ x ) 2 ,
het stuk 'boven' het vierkant: a Δ x ,
het stuk rechts onder: 2 Δ x .

c

Als Δ x naar 0 nadert, nadert dit naar 2 a + 2 .

11
a

De grafiek van f 3 eenheden omlaag schuiven.

b

De grafiek f van 10 eenheden omhoog schuiven.

c

Hetzelfde, want de blauwe verbindingslijnstukken verschuiven evenwijdig, blijven dus even steil. Dus ze hebben ook helling 1 .

Een veelvoud van een functie en zijn groeisnelheid
12
a

De afstand tot de x -as van elk punt van de grafiek van f 2 keer zo groot maken.

b

Noem de eindpunten van de grafiek van f op het interval [ 0,3 ] A en B en die van de grafiek van g C en D . Dan krijg je lijnstuk C D door lijnstuk A B ten opzichte van de x -as met 2 te vermenigvuldigen, de helling wordt dan ook 2 keer zo groot. Dus de helling is 2 1 1 2 = 3 .

13
a

De afstand tot de x -as van elk punt van de grafiek van f vermenigvuldigen met 1 2 (dus delen door 2 ) en vervolgens spiegelen in de x -as.

b

f ( 1 1 2 ) f ( ‐2 ) 1 1 2 ‐2 = 1 1 2

c

Vermenigvuldigen met 1 2 , die is dus: 3 4 .

14
a
  1. f ( x ) = 4 x

  2. f ( x ) = x

  3. f ( x ) = 4 x 1 2

  4. f ( x ) = x 1 2

  5. f ( x ) = ( 2 x + 1 ) 2 = 4 x 2 + 4 x + 1 , dus f ( x ) = 8 x + 4 .

b

f ( x ) = 1 2 x 2 2 x , dus f ( x ) = x 2 .

Differentiëren toepassen
15
a

f ( x ) = 4 x 4 1 2

b

Voor de eerste coördinaat x van dat punt geldt: f ( x ) = 0 , dus x = 1 1 8 .

c

Die is f ( 2 ) = 3 1 2 .

d

Een vergelijking is y = 3 1 2 x + b voor een of ander getal b . Het punt P moet op die lijn liggen, dus: 1 = 3 1 2 2 + b , dus b = 6 .
Een vergelijking van de raaklijn is dus: y = 3 1 2 x 6 .

16
a

De richtingscoëfficiënt van die lijn is s ( 1 ) , dus 2 en de lijn gaat door het punt ( 1,1 ) , dus een vergelijking van die lijn is: s = 2 t 1 .

b

Vul in de vergelijking van de lijn uit het vorige onderdeel voor t = 5 in.

c

2 t 1 = 100 t = 50,5

17
a

De snelheid v = 10 t , dus t = 4 .

b

5 t 2 = 40 , dus t = 2 2 en v = 20 2  m/s.