4.4  Op den duur … >
1
a

Er hoort geen vloeiende lijn getekend te zijn, maar hoekige lijnstukjes.

b

1 wedstrijd met gemiddelde 6 geeft totaal 6 .
2 wedstrijden met gemiddelde 4 geeft totaal 8 .
Dus 2 doelpunten in de tweede wedstrijd.

c

6 wedstrijden gemiddeld 2,2 geeft totaal 13,2 13 .
7 wedstrijden gemiddeld 2,4 geeft totaal 16,8 17 .
Dus 4 doelpunten.

d

De daling is in het begin 2 (van 6 naar 4 ).
30 wedstrijden gemiddeld 2,3 geeft totaal 69 .
Als er niet gescoord wordt in wedstrijd 31 wordt het gemiddelde
69 : 31 2,23 . Dit is een daling van 0,07 . Een grotere daling kan niet.
De schommeling ( 2 ) van het begin kun je aan het eind dus nooit meer krijgen.

Series herhalingen
2
a

We kunnen er wel van uitgaan dat de simulatie goed werkt.
Blijkbaar zitten we met 500 nog in de beginfase waar nog wat schommelingen voorkomen. Daarom kan 5 wat weinig voorkomen.

b

Een zesde deel van 500 , Dus 500 : 6 83 .

3
a

5  keer k in 6  worpen, dus 5 6 100 % 83 %.
11  keer k in 20  worpen, dus 11 20 100 % = 55 %.

b

Klopt.

c

Kop, dan 12  keer k in 21  worpen, dus 12 21 100 % 57 %.
Munt, dan 11  keer k in 21  worpen, dus 11 21 100 % 52 %.

d

In het begin kunnen de schommelingen groot zijn en dus ook de verschillen tussen de twee plaatjes. Aan het eind zijn de schommelingen klein en dus ook de verschillen tussen de twee plaatjes.

e

Aan het eind zal de grafiek naar 90 % gaan.

f

De kans op kop zal ongeveer 35 % zijn, op munt dan 65 %.
De verhouding is dan 35 : 9 , dus de kans op kop 1 3 .

4
a

Aan het eind zal de grafiek naar 17 % gaan.

b

Aflezen 1 ; 1 ; 0,67 ; 0,75 ; 0,8 ; 0,67 ; 0,58 ; 0,63 ; 0,69 ; 0,71 .
Dit vermenigvuldigen met respectievelijk 1 , 2 , 3 , 4 enzovoort geeft:
1 , 2 , 2 , 3 , 4 , 4 , 4 , 5 , 6 , 7 .
Bij het volgende getal kwam er steeds bij 1 , 1 , 0 , 1 , 1 , 0 , 0 , 1 , 1 , 1 .
Een 1 is H en een nul is L, dus H,H,L,H,H,L,L,H,H,H.

c

H als het gemiddelde omhoog gaat (of blijft gelijk)
L als het gemiddelde naar beneden gaat.
Onderdeel b had dus achteraf veel eenvoudiger gekund.

d

0,7 van de gooien een H, dus de kans is 0,7 (of 70 %).

5
a

Bij alle geboortes het aantal jongens en meisjes tellen.

b

0,513 196.000 = 100.548 100.500  jongens en
ongeveer 196.000 100.500 = 95.500  meisjes

c

513 1000 : 487 1053

d

0,513

e

Jongens (mannen) sterven jonger.
Ook zou kunnen: er emigreren meer mannen en/of er immigreren meer vrouwen.

6
a

6022 : 2001 3 : 1

b

eerste

5474 : 1850 = 2,958

derde

705 : 224 = 3,147

vierde

882 : 299 = 2,94

vijfde

428 : 152 = 2,815

zesde

615 : 207 = 2,97

zevende

787 : 277 = 2,84

c

3 : 1

d

Ja.

e

Nee, want de kans dat bij deze grote aantallen er precies 3 : 1 eruit komt is erg klein.

Theoretische kansen
7
a

De kans op munt is 1 2 , de kans op kop ook.

b

De kansen op 1 , 2 , 3 , 4 en 5 zijn allemaal 1 5 .

c

Alle 1 4 .

d

1 13

e

1 45

f

De kans op goed is 1 3 en de kans op fout is 2 3 .

g

Er zijn 10 10 mogelijke getallen. De kans is 1 10 10 .

h

De kans op een prijs is 10 100 , dus 1 10 .

i

De kans op 0 even (oneven, oneven) is 25 90 ,
de kans op 2 even (even, even) is 20 90 ,
de kans op 1 even (oneven, even) of (even, oneven) is 45 90 .

8
a

0,55 (maar kan ook 0,50 zijn)

b

Weinig of niets.

c

De grafiek wordt verticaal gespiegeld: 0% wordt 100% en 100% wordt 0%. Zie figuur.

9
a

Er zijn 6 3 = 216 mogelijke resultaten, dus de kans op één zo'n uitkomst is 1 216 .

b

Dat zijn 6 mogelijke resultaten (543, 534, 453, 435, 354, 345), dus de kans op één zo'n uitkomst is 6 216 = 1 36 .

c

6 mogelijke resultaten van drie gelijken, dus de kans is 6 216 = 1 36 .

d

Alle mogelijke uitkomsten uitschrijven: KKK, KKM, KMK, MKK, KMM, MKM, MMK, MMM.
Dat zijn er acht, waarvan één met de uitkomst drie kop. Dus de kans is 1 8 .