4.2  Frequentieverdelingen >
1
a

18 : 306 = 0,0588 6 %

b

Er is geen symmetrieas.

c

0 18 + 1 46 + 2 63 + + 9 2 306 = 3,12 3,1

d

De middelste van de drie.

e

Zie figuur. Eigenlijk zouden de staafjes over elkaar getekend moeten worden. Maar zo kijkt het makkelijker na.

f

1 + 2 + 16 + 8 + 1 + 12 + 8 + 4 + 1 + 1 = 54 en 54 2 306 9 %.
Of je telt alleen hoeveel 06/07 boven 96/97 uitsteekt, dat is 1 + 12 + 8 + 4 + 1 + 1 = 27 en 27 306 = 54 2 306 .

g

Er is niet veel verschil.

2
a

20  jaar elke dag één meting, schrikkeljaren 1984, 1988, 1992, 1996 en 2000. Dus 20 365 + 5 = 7305  metingen.

b

Ongeveer 10  graden. Denk aan de wig.

c

Een vreemde dip bij ongeveer 12  graden.

d

Ongeveer 8 %. Ongeveer een twaalfde deel zit rechts van 20  graden.

3
a

Zie linker figuur hieronder.

antwoord a
antwoord b
b

Zie rechter figuur antwoord a.

4

M = 1,5 N , dus samen is dit 2,5 N dan 2,5 N = 100 %, dus N = 40 %.
N G = 2 N T , dus samen is dit 3 N T , dan 3 N T = 40 %, dus N T = 13 1 3 %.
N G = 40 % 13 1 3 % = 26 2 3 %
Voor M is er nog 60 %.
E M = 2 C M , dus samen is dit 3 C M , dus 3 C M = 60 %,
dus C M = 20 % en E M = 40 %.

5

Zie tabel.

Dit geeft het volgende staafdiagram.

6
a

40  staafjes, gemiddeld ongeveer 30  hoog. Dan is 1120 de beste keus.
Of alle hoogtes redelijk goed schatten en deze 40 getallen optellen.

b

Er worden veel kleine kinderen gemeten. Rond de 20  kg. Tegenover een aantal zware kinderen van 80 t/m 100 kg kunnen geen kinderen staan die tussen de 60 en 40  kg wegen.

c

Die wordt een stuk minder. Neem steeds samen de klassen 1 en 2 , 3 en 4 , 5 en 6 .
De lage waarden van klassen 1 , 4 en 5 zijn dan weg.

Van histogram naar polygoon
7
a

( 8 + 1113 + 5965 ) : 29486 = 0,2403 24 %

b

Ze moeten dan 27 , 28 , 29 of 30  jaar oud zijn.
Je neemt dan: 3 5 13302 + 1 5 6980 = 9377,2 .
Het percentage is dan: 9377,2 : 29486 100 = 31,8 .

8
a

Van 13 staafjes de hoogtes aflezen en optellen: ongeveer 30 %.

b

Schatten hoeveel procent links van de verticale lijn door 20 ligt.

9
a

De meeste mensen ( 27 %) slapen tussen de 7,75 en 8,25  uur per nacht.

b

5,5 % tussen 7 en 7,25 (want 11 % tussen 6,75 en 7,25 )
22 % tussen 7,25 en 7,75
27 % tussen 7,75 en 8,25
22 % tussen 8,25 en 8,75
5,5 % tussen 8,75 en 9 (want 11 % tussen 8,75 en 9,25 )
Dus 82 % totaal.

10
a

Verschil 1: bij de ouderen is het verschil tussen de kort- en de langslapers (de spreiding) veel groter.
Verschil 2: de verdeling bij de ouderen is minder symmetrisch; hij heeft een dikkere staart naar rechts.

b

Mediaan van de jongeren 7,5 en die van de ouderen 6,5  uur. (Links en rechts van de mediaan moeten evenveel oppervlakte zitten, namelijk 50 %.)

c

Bij de jongeren is de modale slaapduur ongeveer 7,2  uur; ongeveer 58 %
zit daarboven. Bij de ouderen is de modale slaapduur 5,3  uur; ongeveer 69 % zit daarboven.

d

De percentages zijn wel gelijk.
Redenering
Maak in gedachten een histogram bij beide verdelingen, bijvoorbeeld van balkjes van breedte 0,2  uur. Elk balkje representeert eenzelfde percentage mensen (omdat de totale oppervlakte onder de verdelingen hetzelfde is). Zeg dat er een balkje komt tussen 5,4 en 5,6  uur. Dat is bij beide verdeling even hoog. Dus zijn er procentueel evenveel jongeren die ongeveer 5,5  uur slapen als ouderen.

11
a

Berekenen via de oppervlakte: 20 hele hokjes is 100 %.
Onder de 160 is 16 hokjes.
Dus 80 %.

b

2 hokjes vanaf rechts. Dus meer dan ongeveer 172  gram.

c

Na 10 hokjes, dus bij 140  gram.

12
a

Er zijn 50 gekleurde rechthoekjes. 1 rechthoekje is dus 2 %.

b

14 rechthoekjes, dus 28 %.

c

25,5 rechthoekjes, dus 51 %
Dus 1,5 is iets groter dan de mediaan (die ligt bij 50 %).

13
a

Op leeftijd.

b

Die zijn geboren rond 1947. Dat is de grote groep babyboomers.

c

Ongeveer 37 jaar (oppervlakte erboven = oppervlakte eronder).

d

Ongeveer 4 %.

e

Zoek een horizontale lijn die rechts tweemaal zolang is als links: bij 84 of 85  jaar. Bekijk ook de animatie van het CBS; schuif de cursor over de grafiek.

14
a

Bijvoorbeeld:
De lengte van de mensen in Luilekkerland zit tussen de 50 cm en 170 cm.
De verdeling heeft twee grootste waarden: een rond de 72 cm en een rond de 148 cm. En rond de 110 cm zit juist een minimum.
De verdeling is symmetrisch ten opzichte van 110 cm.

b

De gemiddelde lengte en de mediaan zijn beide 110 cm, vanwege de symmetrie van de verdeling.

c

Dan moet je inschatten hoeveel procent de oppervlakte van het gebied tussen 70 en 90 cm is van de hele oppervlakte: dat is ongeveer 20%.