1
a

35 gram, 7 gram,

b

180 120 5,0 = 7,5

c

drie keer zo veel

d

x

60

90

120

150

180

210

240

y

2,5

3,75

5,0

6,25

7,5

8,75

10,0

e

y = 5 x 120 = 1 24 x

f

ja; ja

2
a

nee; ja

b

A = 110 t en E = 85 t + 30

c

De grafiek van het verband tussen A en t is een rechte lijn door O en ( 1,110 ) ; de grafiek van het verband tussen E en t is een rechte lijn door ( 0,30 ) en ( 1,115 ) .

d

Andriessen kost voor t uur: 110 t euro.
Van Elten kost voor t uur: 85 t + 30 euro.
110 t = 85 t + 30 als 25 t = 30 , dus t = 1 1 5 . Als t groter is dan 1 uur en 12 minuten.

3
a

Het is een rechte lijn door de oorsprong.

b

30 : 2 1 2 = 12

c

snelheid van het schip (in km/u)

4
a

nee; ja

b

met z 2

c

z = A ;
O = 4 z = 4 A

5
a

V = r 3 , O = 6 r 2

b

Beide zijn 216 r 6

c

Dan O 3 = 216 5 2 = 5400 , dus O = 5400 3 17,544
Of: r = 5 3 en O = 6 5 3 2 = 17,544

d

O 3 = ( 6 V 2 3 ) 3 = 6 3 V 2 3 3 = 216 V 2

6
a

Voor iemand die 80 kg weegt, krijg je: H = 11,2 80 2 3 207,9

b

Beide kanten tot de derde macht nemen geeft:
H 3 = 11,2 3 G 2 . Vervolgens deel je beide kanten door 11,2 3 .

c

G = 0,0007 H 3 0,027 H 3

7

Nee, als A bijvoorbeeld 2 keer zo groot wordt, wordt M 2 keer zo klein (en niet 2 keer zo groot).

8
a

A = 15 , T = 5 7

b

A T = 30

c

36 leerlingen

d

T wordt 2 keer zo klein (of 1 2 keer zo groot); T wordt 2 5 keer zo groot

9
a

T = 600 V

b

600 90 600 100 = 2 3 uur, dus 40 minuten

10

Hij doet 1 1 2 uur over de heenreis en 1 uur over de terugreis, dus 2 1 2 uur over 60 km, dat is gemiddeld 24 km/u, Kort opgeschreven: ( 1 1 2 20 + 1 30 ) : 2 1 2 = 24 km/u.
Bij een traject van 60 km is de gemiddelde snelheid ( 3 20 + 2 30 ) : 5 = 24 km/u.

11

Het gaat ook om de tijdsduur. Op de heenweg rijden ze 6 uur op de terugweg rijden ze 5 uur, dus 1200 km in 11 uur. De gemiddelde snelheid is: 1200 11 109,09 km/u

12

y = 2 x ; y = 6 z ; z = 3 x .

13
a

y = 2 ( x + 2 ) ; 2

b

y = c ( x 1 ) ; 10 = c ( 3 1 ) , dus c = 5 .

c

Een rechte lijn door de punten ( 1,0 ) en ( 3,10 ) .

d

a = 5 en b = 5

14
a
b

2 3 x + 4 1 2 = 1 2 x + 1 1 6 x + 4 1 2 = 1 1 6 x = -3 1 2 x = 21

c

x > -21 (mbv de grafieken)

15
a

a = 0 en de waarde van b doet er niet toe.

b

b = 0 en de waarde van a doet er niet toe.

c

Dan { 1 = 2 a + b 1 = 4 a + b . Dus (trek de vergelijkingen van elkaar af): 2 = 6 a , dus a = 1 3 en (invullen in een van de vergelijkingen): b = 1 3 .

Je kun het ook zo doen.
Als je van ( 4 , 1 ) naar ( 2 , 1 ) gaat, ga je 6 eenheden naar rechts en 2 eenheden naar beneden, dus de lijn heeft richtingscoëfficiënt a = 1 3 . De rest gaat zoals eerder.

d

Noem die tegengestelde waarden van x : c en - c . Dan a - c + b + a c + b = 10 2 b = 10 b = 5 .

16
a

x

x 2

x 2

2 x 2

( 2 x ) 2

2

4

‐4

8

16

‐2

4

‐4

8

16

b

1 , 2 en 4

17

De diameter van de linker onderrand is de helft, dus de omtrek is 1 1 2 .

18
a

B = 4 r 2 en P = π r 2 , dus P = π 4 B , dus c = π 4

b

De kleine pizza past op eenvierde bakblik, is dus eenvierde van de grote pizza. Dus vier kleine pizza's zijn even groot als een grote pizza.