1.3  Data in beeld >
Geclusterd staafdiagram, reepdiagram, cumulatief frequentiepolygoon
1
a

Dat komt doordat de zes percentages zijn afgerond.

b

Ja. In het volgende voorbeeld is dat niet het geval.

2
a

middelmatig

b

overwegend niet zo groot en middelmatig.

c

best wel, de A/C-leerlingen scoren wat lager en zijn meer verdeeld in hun keuzes.

3
4
a

Nee, want de categorieën 1 en 2 tellen 44% van de A/C-leerlingen en 33% van de B-leerlingen.

b

Moeilijk te zeggen, want zowel de lage categorieën (1 en 2) als de hoge categorieën (4, 5, 6) zijn beter vertegenwoordigd bij de A/C-leerlingen.

5
a

Zie opgave 18.

b

Daar loopt de stippellijn tussen de twee reepgrafieken het steilst (omlaag of omhoog). Het hoogteverschil is Vcp.

6
a

73%

b

88% - 73% = 15%

c

Van “3” naar “4” loopt de A/C-grafiek steiler.

d

In het begin ligt de B-grafiek onder de A/C-grafiek en later schelen ze niet zo veel.

7
a
b
c

De A/C-grafiek ligt helemaal onder de B-grafiek. Voor de A/C-groep telde het advies dus het zwaarst.

Histogram, cumulatief frequentiepolygoon, boxplot
8

Er zijn veel meer leerlingen met wiskunde B dan met wiskunde A.
Er zijn bij wiskunde B hogere cijfers dan bij wiskunde A/C.

9

De B-groep scoort veel meer achten en ook nog een paar negens, dus hoger dan de A/C-groep.

10

De onafgeronde cijfers. Onbekend is nu hoe de cijfers binnen een klasse verdeeld zijn.

11
a

Bij 7,0 is cp = 70% voor de A/C-groep en cp = 33% voor de B-groep.

b

Het verschil is 37%.

c

B scoort beter, want de meeste B-leerlingen scoren boven 7,0 en de meeste A/C-leerlingen onder de 7,0.

12
a

91% - 21% = 70%

b

30 43 × 100 % 70 %

c

De B-grafiek ligt onder de A/C-grafiek.

13

de 25%-waarde is 6,6
de 50%-waarde is 7,0
de 75%-waarde is 7,2

14
a
b

De cijfers in de A/C-groep liggen lager dan in de B-groep, want de boxplot van de A/C-groep ligt links van de boxplot van de B-groep.

c

Het gemiddelde eindcijfer voor alle vakken heeft een grote rol gespeeld in de keuze voor A/C of B. De reden zou kunnen zijn dat de betere leerlingen relatief vaker voor een NG- of NT-profiel kiezen met wiskunde B, terwijl minder goede leerlingen relatief vaker kiezen voor een EM-profiel met wiskunde A of een CM-profiel met wiskunde A of C.

15
a

Door het steelbladdiagram een kwartslag linksom te draaien. De klassenbreedte is 10.

b

8

c

mediaan = 59 (nr 22)
eerste kwartiel = 54 (nr 11)
laatste kwartiel = 65 (nr 33)

d
e

De mediaan is 58,9, de kwartielen zijn 53,8 en 64,4 kg.

f

Zie figuur bij vraag d.