1

2

a

b

De spreidingsbreedte bij mannen is veel groter dan bij vrouwen.
Het bedrijfsleven betaalt beter dan de universiteit.
De aanvangssalarissen voor vrouwen zijn hoger of gelijk aan die voor mannen.
Op de universiteit worden vrouwen beter betaald dan mannen.

3

a

b

Ja, bij de ouderen en volwassenen zitten het $25$ -, $50$ -, en $75$ -percentiel meer naar links.

4

a

Kennelijk heeft de goedkoopste auto niet zowel de laagste onderhoudskosten als de laagste brandstofkosten als de laagste vaste kosten. Idem voor de duurste auto.

b

Relatief zijn onderhoud en brandstof maar een klein deel van de totale kosten.

c

Vaste kosten.

d

5

Als de klassen breed zijn, en het $25$ -percentiel bijvoorbeeld in de eerste klasse ligt, of als je geen mooie ‘voorspelbare’ verdeling van de frequenties hebt.

6

a

Mediaan: ongeveer $55$ .
Links en rechts van $55$ zit ongeveer evenveel oppervlakte.

b

$Q_{1} \approx 32$ , $Q_{3} \approx 85$

c

d

-