1

Miconazol is een effectief middel tegen schimmels. In het ziekenhuis is 15 % -miconazol aanwezig, dat wil zeggen dat 15 % van het drankje uit de werkzame stof Miconazol bestaat. 1  ml weegt 1  g.

Een verpleger dient een patiënt 500  ml van het drankje toe.

a

Hoeveel gram Miconazol krijgt de patiënt binnen?

Een ampul Miconazol heeft een 2,5 % -oplossing. Een patiënt moet 100  mg krijgen.

b

Hoeveel ml moet men toedienen?

Bij opgave 16b heb je als volgt geredeneerd (of in elk geval iets soortgelijks gedaan):
als de patiënt 1  ml van de oplossing krijgt, krijgt hij 25  mg Miconazol binnen,
als de patiënt 4  ml van de oplossing krijgt, krijgt hij dus 4 25 = 100  mg Miconazol binnen.

Hierbij maak je ervan gebruik dat de hoeveelheid Miconazol evenredig is met de hoeveelheid oplossing.

Omdat bij vloeibare geneesmiddelen een kleine hoeveelheid werkzame stof wordt opgelost in het oplosmiddel, meestal water, is de dichtheid van het geneesmiddel nagenoeg gelijk aan de dichtheid van het oplosmiddel. Dit wordt vaak stilzwijgend in berekeningen aangenomen.
Dus als je bij een opgave in deze paragraaf een berekening moet maken waarbij het volume van een vloeibaar geneesmiddel omgerekend moet worden naar het gewicht (of andersom) en daar wordt verder niets over opgemerkt, dan mag je het volgende aannemen:
1  ml weegt 1  g.

2

Tegen een ontsteking krijgt een kind dat 14  kg weegt drie maal daags Flemoxine. De dosering is dagelijks 15  mg per kg lichaamsgewicht. Aanwezig is een Flemoxinedrankje ( 250  mg /  5  ml).

a

Hoeveel ml van het drankje geef je per keer?

Model uitwerking:

  • in 5  ml zit 250  mg Flemoxine

  • in 1  ml zit 50  mg

  • in 1 5  ml zit 10  mg

  • het kind moet per dag 14 15 = 210  mg krijgen

  • het kind moet per keer 70  mg krijgen

  • het kind moet dus per keer 7 1 5 = 1,4  ml krijgen

Tegen een geïnfecteerde operatiewond krijgt een patiënt drie maal daags het antibioticum Bicilline. Hij moet dagelijks 800.000  IE krijgen. Aanwezig zijn vijf ampullen Bicilline die elk 1,3  miljoen IE bevatten.

b

Voor hoeveel dagen zijn de ampullen toereikend?

Een baby van 8200  gram heeft bloedarmoede en krijgt hiertegen ijzerdruppeltjes. De dosering is 4  mg ijzer per kg lichaamsgewicht in 3  doses per dag. Aanwezig zijn ijzerdruppels Ferro 66. Op het etiket staat 45  mg ijzer/ml en 1  ml =  25  druppels.

c

Hoeveel druppels geef je deze baby per keer?

3

Om het neusslijmvlies te laten slinken heb je 250  ml van een 3 % -zoutoplossing nodig.

a

Hoeveel zout heb je nodig?

b

Hoeveel water heb je nodig?

4

Mevrouw Veenendaal heeft een tekort aan schildklierhormoon en krijgt daarom 75  microgram Levothyroxine intraveneus toegediend.
De aanwezige ampullen bevatten 0,5  mg /  2  ml Levothyroxine.

a

Hoeveel ml zal mevrouw toegediend krijgen?

Mijnheer Vianen wordt opgenomen en blijkt 1 × daags 62,5  microgram Lanoxin te gebruiken. Op de afdeling zijn Lanoxin tabletten van 0,25  mg aanwezig.

b

Het hoeveelste deel van een tablet geef je?

5

Anne weegt a  kg. Zij heeft een arm gebroken en omdat dat erg pijnlijk is, krijgt Anne paracetamol als pijnstiller. De dokter heeft gezegd dat ze elk etmaal 20  mg paracetamol per kg lichaamsgewicht moet krijgen, in vier gelijke porties. De paracetamol wordt als drankje toegediend met een concentratie van 24  mg per ml.

Hoe groot is een portie?

6

Mevrouw Evers is geopereerd en haar blinde darm is verwijderd. Zij krijgt zuurstof en morgen om 08.30 uur zal de cilinder vervangen worden. De cilinder van 2  liter heeft een druk van 200  bar. De toevoer is ingesteld op 0,5  l zuurstof per minuut.

a

Hoeveel zuurstof kom je morgen om 20.30 uur tekort of heb je nog over?

b

Welke druk gaf de manometer om 12.30 uur aan?

In een cilinder van 2  liter zit zuurstof onder een druk van b  bar.

c

Is die hoeveelheid zuurstof (in de buitenlucht) evenredig met de druk b ?

7

De heer Poen is verwaarloosd op straat aangetroffen. Hij krijgt een waakinfuus. Op de infuuszak van 500  ml staat: GLUCOSE 3,75 %  / NaCl  0,25 % .
De arts schrijft 1  liter infuusvloeistof per 24  uur voor. In 1  ml gaan 20  druppels.

a

Wat is de druppelsnelheid in druppels / min? Rond je antwoord af op 1 decimaal.

Het infuus is vanochtend om 08.15 uur gestart.

b

Hoeveel gram NaCl heeft de heer Poen om 11.00 uur binnengekregen? Geef je antwoord afgerond op 3 decimalen.

c

Wanneer is het infuus leeg?