Herhaling gelijkvormigheid
1

Nee, ze verschillen flink in hoogte en nauwelijks (of niet) in de breedte.

2

Als we van de kleinste schaal uitgaan, dan zijn de vergrotingsfactoren voor de bovenkant 20,0 13,4 1,49 en 22,5 13,4 1,68 .
Voor de hoogte is dat: 6,7 4,5 1,49 en 7,4 4,5 1,64 .
De kleinste en de middelste zijn gelijkvormig.

3
a

2

b

2

4
a

x = 3 3,5 = 10,5  m en y = 2 7 = 14  m

b

tan ( α ) = 2 3 , dus α 33,7 °

5
8
a

B = 180 ° 36 ° 79 ° = 65 °
R = 180 ° 36 ° 65 ° = 79 °
A = P , B = Q en C = R , dus zijn de driehoeken gelijkvormig.

b

De gelijkvormigheidsfactor is 24 16 = 1,5 .
P Q = 1,5 26 = 39 en A C = 35 1,5 = 23 1 3 .

6
9
a

α = 90 ° 53 ° = 37 °
β = 180 ° 90 ° 37 ° = 53 °

Het rechterstuk heeft ook hoeken van 90 ° , 37 ° en 53 ° . De driehoeken hebben gelijke hoeken en zijn dus gelijkvormig.

b

x = 3 4 12 = 9
y = 3 4 20 = 15

c

Ja, de hele driehoek heeft ook hoeken van 90 ° , 37 ° en 53 ° .

7

De twee oker gekleurde driehoeken zijn gelijkvormig, de bovenste zijde van de grote driehoek is 2 keer de onderste zijde van de kleine driehoek, dus de verhouding is 2 : 1 .

5s
8s
a
b

2

c

2 3 6 = 4 (volgt uit b).

6s
9s
a
b

Zie a.

c

2

d

2 , want M ligt op halve hoogte en X op 2 3 van de hoogte waarop M ligt.

10

De blauwe driehoek is gelijkvormig met de hele. De vergrotingsfactor is: 6 2 = 3 .
Dus 3 x = x + 3 , dus x = 1 1 2 .

Schaduwen
11
a

korter

b
c

De lengte van de schaduw noemen we x , zie plaatje. De hele driehoek is gelijkvormig met de kleine. De vergrotingsfactor is 6 3 = 2 .
Dus 2 x = x + 5 , dus x = 5  meter.

d
e

Noem de drie schaduwen x , y en z .

6 2 x = 2 + x 2 x = 2 geeft x = 1  m,
6 2 y = 4 + y 2 y = 4 geeft y = 2  m,
6 2 z = 6 + z 2 z = 6 geeft z = 3  m.

f

1 2 x  meter

12
a
b
13
a

P is de plaats van de lantaarn.

b

Paaltje A is het hoogst, want het staat dichter bij de lantaarn en heeft toch een even lange schaduw.

c

x = 6 2 = 3  m

d

B staat 4 meter van de lantaarn.
6 2 y = 6 , geeft y = 2  m.

14
15
16
a
b

Zie a.

17
19
a
b

Zie a.

c

De plaats van de lamp noemen we L , dan is driehoek A B L gelijkvormig met driehoek A ' B ' L en de vergrotingsfactor is 2, dus 2 keer zo snel.

18
a

Dat is S , zie plaatje bij antwoord b.

b
c

Vergrotingsfactor is 180 180 60 = 1 1 2 , dus 1 1 2 120 = 180 bij 1 1 2 90 = 135  cm.

17s
19s
a

De plaats van het lampje noemen we L .
De coördinaten van L zijn ( 0,3, h ) ; in het vooraanzicht kun je h bepalen: de blauwe driehoeken zijn gelijkvormig, de vergrotingsfactor is: 3 2 = 1 1 2 , dus L ligt op hoogte 3 + 1 1 2 3 = 7 1 2 , dus L ( 0,3,7 1 2 ) .

b
c

Van L naar V moet je 4 1 2 naar beneden, 1 naar voren en 1 naar links. Om van V op het grondvlak te komen, moet je nog 2 3 in die richting verder, dus nog 2 3 naar voren en 2 3 naar links. Je komt dan in: ( 1 3 ,1 1 3 ,0 ) .

d

Dan moet het lampje in vlak A E G liggen, dus op hoogte 6. (Noem het middelpunt van de bovenkant van de kubus M , dan ligt lijn A M in vlak A E G en snijdt de lijn F C op hoogte 6.)

20
a
b
21
a
b

Waarschijnlijk niet.

c

Dan komt de schaduw naar voren en hij wordt langer.

d

Tot op de hoogte van L .

22

Dan komt er een bocht in de lijn van de schaduw:

23
24
a

In het blauwe gebied kan de tor op het dak kijken.

b

(De zijgevel moet in de tekening 3 cm zijn.)

c

7 5 x = x + 6
7 x = 5 x + 30
2 x = 30
Dus x = 15  meter.

d

tan ( α ) = 5 15 , dus α = 18,4 °

23s
24s
a
b

Het midden van C D noemen we M , dan moet je de hoek van lijn E M met het grondvlak hebben. M is ( 2,2,4 ) , dus van M naar E ga je 2 omhoog, 2 naar achter en 2 naar links. De hoek is dus even groot als de hoek die een lichaamsdiagonaal van een kubus met het grondvlak maakt. Noem die hoek α , dan tan α = 1 2 , dus α 35,2 ° .