23.3  Verbanden in rechthoeken >
Rechthoeken met gegeven omtrek
1
a

De omtrek is 2 6 + 2 4 = 20 cm.

b

Bijvoorbeeld 3 bij 7 cm.

c
d

b + h = 10

e
f

b + h = 5 (of 2 b + 2 h = 10 )

g

Zie e.

h

Zie e.

Rechthoeken met gegeven oppervlakte
2
a

3 bij 8 cm, 2 bij 12 cm, 1 bij 24 cm

b
c
d

b h = 24

3
4
a

b h = 18

b
c

h = 18 : 5 = 3,6 cm

d

Zie plaatje. Teken als hulplijn de lijn waarop alle punten liggen waarvan de eerste en de tweede coördinaat gelijk zijn.

e

b 2 = 18 , dus b = 18 4,2 cm

f
3s
4s
a

De oppervlakte is 4.

b
c

b h = 16

d

b h = 4 n 2

Rechthoeken met gegeven vorm
5
a

Bijvoorbeeld de rechthoek met basis 4 en hoogte 8.

b
c
d

h = 2 b

e

Bijvoorbeeld een rechthoek met basis en 9 en hoogte 3 en een rechthoek met basis 3 en hoogte 1.

f

Vierkanten.

Combineren
6
a
b

10,8 bij 2,2 of 2,2 bij 10,8
3,5 bij 6,8
4,3 bij 8,7

c

Omtrek is 6 b = 26 .
b = 26 6 = 4 1 3
h = 2 4 1 3 = 8 2 3