Gelijkvormig
1
a

A4-tje: 210 bij 297 mm
A5-je: 149 bij 210 mm

b

297 : 210 1,41 en ook 210 : 149 1,41

2

Nee, want ze zijn niet even lang, terwijl hun hoofden wel even groot zijn!

3

229 : 162 1,41
324 : 229 1,41
340 : 240 1,42
371 : 262 1,42
De verhoudingen zijn nagenoeg gelijk; dus zijn de enveloppen praktisch gelijkvormig.

4

De hoogtes verhouden zich als 80 : 56 1,43 .
De breedtes verhouden zich als 140 : 131 1,07 .
De lengtes verhouden zich als 200 : 146 1,37 .
Deze verhoudingen zijn erg verschillend, dus zijn de dozen niet gelijkvormig.

5
a

De schaduw van de lantaarnpaal is: x = 3 3,5 = 10,5  m

b

De boom is: y = 2 7 = 14  m hoog.

c

tan ( α ) = 2 3 , dus α 33,7 °

6
a

B = 180 ° 36 ° 79 ° = 65 °
R = 180 ° 36 ° 65 ° = 79 °
A = P en B = Q en C = R
Gelijke hoeken, dus zijn de driehoeken gelijkvormig.

b

De gelijkvormigheidsfactor is 24 16 = 1,5 .
P Q = 1,5 26 = 39 en A C = 35 1,5 = 23 1 3 .

7
8
a

Vanwege evenwijdigheid zijn de twee hoeken α gelijk en ook de twee hoeken β (F-hoeken). En als twee driehoeken dezelfde hoeken hebben zijn ze gelijkvormig.

b

De factor is 3 5 .

c

3 5 6 = 3,6 en 6 3,6 = 2,4

7s
8s
a

90 ° 53 ° = 37 ° , 180 ° 90 ° 37 ° = 53 ° en 90 ° .

b

De twee driehoeken hebben gelijke hoeken en zijn dus gelijkvormig.

c

Die zijn 12 16 = 3 4 keer zo lang, dus 9, 12 en 15.

d

Ja, want ze hebben dezelfde hoeken als de hele driehoek, namelijk 37 ° , 53 ° en 90 ° .

9
a

Omdat twee zijden van het trapezium evenwijdig zijn, zijn de twee hoeken α gelijk en ook de twee hoeken β (Z-hoeken). En als twee driehoeken dezelfde hoeken hebben zijn ze gelijkvormig.

b

De factor is 3 5 .

c

Het grootste stuk is 5 8 van 6, dat is 3,75;
en het kleinste is 3 8 van 6, dat is 2,25.

10
a

Gelijkvormigheidsfactor is 2 6 = 1 3 .
Dus x = 1 3 ( x + 2 ) , dus 3 x = x + 2 .
Dus x = 1 .

b

Gelijkvormigheidsfactor is 5 10 = 1 2 .
Dus y = 2 x .
Dus x = 1 3 9 = 3 en y = 2 3 9 = 6 .