Er bestaan op de wereld enorm veel bordspelen. Bij een bordspel moet de plaats van de speelstukken eenvoudig kunnen worden bepaald. Sommige spellen maken daarvoor gebruik van codes. Hieronder vind je twee voorbeelden: schaken en go. Wil je meer over deze twee bordspelen weten, kijk dan op de internetpagina van de Wageningse Methode.
Schaken
Een schaakbord bestaat uit velden. De velden op een schaakbord zijn gecodeerd. Er wordt
gebruik gemaakt van letters en cijfers. In het plaatje zie je hoe dat precies
werkt. De codes zijn erg handig: bijvoorbeeld bij de analyse van een
schaakpartij achteraf in de krant of op het internet. Bij het eindspel van
een schaakpartij is de opstelling als volgt.
Wit: Koning op f4, Paard
op f5 en Paard op e6, Toren op h7. Zwart (in kortschrift): Ke8, Pc8 en Pd7.
De koning van wit is op het bord al aangegeven.
Geef op het werkblad de overige stukken van wit en zwart aan. Gebruik voor zwart een andere kleur dan voor wit.
Voor de schaakliefhebber
Deze stelling is een
fascinerend, duizend jaar oud schaakprobleem. Wit aan zet,
geeft mat in twee zetten.
Go
Go is een oosters bordspel voor twee spelers. Go wordt gespeeld op een bord met x lijnen, die samen kruispunten vormen.
In het plaatje is te zien hoe de kruispunten worden gecodeerd.
Om de beurt mogen de spelers een steen op een nog onbezet
kruispunt leggen.
Op het bord zijn de witte stenen getekend zoals die zijn geplaatst tijdens een spelletje go. De zwarte stenen staan op de volgende posities: o8, q8, r8, s8, p7, s7, n6, o6, n5, s5, r4 en s4.
Teken op het werkblad de zwarte stenen.
(Een go-puzzel: Zwart is aan zet. Op welk kruispunt zou jij een steen plaatsen?)
Let op het verschil in de manier van plaatsbepaling. Bij schaken worden de
vakken gecodeerd. De speelstukken staan immers in een vak. Bij het spel go
staan de speelstukken op snijpunten van lijnen. Bij go worden daarom de
horizontale en verticale lijnen gecodeerd.
Links zie je plaatsbepaling met behulp van vakken.
Rechts zie je plaatsbepaling met behulp van snijpunten van lijnen.